être

1 / 22
suivant
Slide 1: Vidéo
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

zijn - être

1e pers. ev   ik ben         - je suis
2e pers. ev   jij bent       - tu es
3e pers. ev   hij/zij/met is - il/elle/on est

Slide 2 - Diapositive

zijn - être

1e p.mv  wij zijn            - nous sommes
2e p.mv  jullie zijn/u bent - vous êtes
3e p.mv  zij zijn        - ils/elles sont

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

3e persoon

3e pers.enkelvoud: il/elle/on est
3e pers.meervoud: ils/elles sont

Slide 5 - Diapositive

Wanneer 3e persoon?
Altijd 3e pers. als er géén: je, tu, il/elle/on, nous, vous, ils/elles in de zin staat maar een ander onderwerp.

Slide 6 - Diapositive

Thomas est grand
La maison est blanche
Mon père est sévère
Thomas & Sam sont grands
Les maisons sont blanches
Mes parents sont sévères
Kijk maar!

Slide 7 - Diapositive

voorbeelden
Le monsieur est grand     de meneer is groot
Le sapin est beau         de kerstboom is mooi
Noel est une fête         Kerst is een feest
Les enfants sont malade  de kinderen zijn ziek
Les jours sont courts    de dagen zijn kort
Les cours sont ennuyeux  de lessen zijn vervelend


Slide 8 - Diapositive

Wat betekent je ?
A
ik
B
jullie
C
wij
D
ons

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je " jij " in het Frans?
A
Je
B
Tu
C
Il
D
Elle

Slide 10 - Quiz

Wat is het Franse woord voor hij ?
A
elle
B
tu
C
il
D
ils

Slide 11 - Quiz

Wat betekent " ils " ?
A
zij
B
wij
C
jullie
D
hij

Slide 12 - Quiz

Wat betekent " Elles " ?
A
jullie
B
jij
C
wij
D
zij

Slide 13 - Quiz

Bij deze foto hoort:
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 14 - Quiz

Bij deze foto hoort:
A
Il
B
ils
C
elle
D
elles

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je ik ben ?
A
Je parle
B
Je veux
C
Je es
D
Je suis

Slide 16 - Quiz

Hoe zeg je wij zijn ?
A
Nous sommes
B
Nous êtes
C
Nous parlons
D
Nous allons

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je zij zijn ?
A
Vous sommes
B
Vous êtes
C
Vous allez
D
Vous parlez

Slide 18 - Quiz

" Tu es " betekent:
A
Jij bent
B
Jij praat
C
Jij gaat
D
Ik ben

Slide 19 - Quiz

Patrick is
A
Patrick est
B
Patrick es
C
Patrick sont
D
Patrick sommes

Slide 20 - Quiz

Patrick en Thomas zijn
A
Patrick et Tomas est
B
Patrick et Tomas êtes
C
Patrick et Tomas sont
D
Patrick et Tomas suis

Slide 21 - Quiz

Het is
A
ce sont
B
ce êtes
C
ce sommes
D
c'est

Slide 22 - Quiz