SS-E07-2VMBO-BK-T1-Past simple vragen en ontkenningen

Past Simple
Vragen en ontkenningen
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Past Simple
Vragen en ontkenningen

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het voorbeeld:
We gaan vandaag kijken hoe we 'gewone' zinnen (+) in de verleden tijd kunnen omzetten naar vraagzinnen (?) en negatieve zinnen (-). 

We gaan beginnen met 
een filmpje!
+
I walked to school.
-
I did not walk to school.
?
Did I walk to school?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Negatieve zinnen
in de
verleden tijd



I walked to school.        I did not walk to school.
She was at home.          She was not at home.
They were eating.          They were not eating.

Slide 4 - Diapositive

Negatieve zinnen VT
1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA? Zet 'not' erachter en je bent klaar! 
I was walking, I was not walking

Nee? Dan gebruik je did not. Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd. (zoek het woord op de lijst, rij 1!)
I walked home. I did not walk home.
TIP: schrijf dit over in je schrift!

Slide 5 - Diapositive

Negatieve zinnen VT
Voorbeeld:
Zin:     The cat jumped on the roof.

1. Staat er was / were / could in de zin? 
NEE. Dan gebruik je did not. Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd.
The cat did not jump on the roof.

Slide 6 - Diapositive

Negatieve zinnen VT
Voorbeeld:
Zin:  They were cooking dinner.

1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA. Zet 'not' erachter en je bent klaar! 

They were not cooking dinner.

Slide 7 - Diapositive

She came home early.
A
She did not come home early.
B
She was come home early.

Slide 8 - Quiz

We were sitting on a bench.
A
We did not were sitting on a bench.
B
We were sitting on a bench.

Slide 9 - Quiz

We took a taxi.
A
We did not take a taxi.
B
We were not took a taxi.

Slide 10 - Quiz

I was born in Cuba.
A
I was did not born in Cuba.
B
I was not born in Cuba.

Slide 11 - Quiz

Negatieve zinnen VT
1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA? Zet 'not' erachter en je bent klaar! 
I was walking, I was not walking

Nee? Dan gebruik je did not. Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd. (zoek het woord op de lijst, rij 1!)
I walked home. I did not walk home.
TIP: schrijf dit over in je schrift!

Slide 12 - Diapositive

Vraagzinnen
in de
verleden tijd



I walked to school.        Did I walk to school?
She was at home.          Was she at home?
They were eating.          Were they eating?

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Vraagzinnen VT
1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA? Zet 'was / were / could' vooraan de zin en 
een vraagteken erachter!
I was walking, Was I walking?

Nee? Dan zet je did vooraan de zin.  Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd. (zoek het woord op de lijst, rij 1!)
I walked home. Did I walk home?
TIP: schrijf dit over in je schrift!

Slide 15 - Diapositive

Vraagzinnen VT
Voorbeeld:
ZIN: The cat jumped on the roof.

1. Staat er was / were / could in de zin? 
Nee? Dan zet je did vooraan de zin.  Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd. (zoek het woord op de lijst, rij 1!)

Did the cat jump on the roof?

Slide 16 - Diapositive

Vraagzinnen VT
Voorbeeld:
ZIN: They were cooking dinner.

1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA? Zet 'was / were / could' vooraan de zin en een vraagteken erachter!

Were they cooking dinner?

Slide 17 - Diapositive

She came home early.
A
Did she come home early?
B
Came she home early?

Slide 18 - Quiz

We were sitting on a bench.
A
Did we were sitting on a bench?
B
Were we sitting on a bench?

Slide 19 - Quiz

We took a taxi.
A
Did we take a taxi?
B
Were we took a taxi?

Slide 20 - Quiz

I was born in Cuba.
A
Did I was born in Cuba?
B
Was I born in Cuba?

Slide 21 - Quiz

Vraagzinnen VT
1. Staat er was / were / could in de zin? 
JA? Zet 'was / were / could' vooraan de zin en 
een vraagteken erachter!
I was walking, Was I walking?

Nee? Dan zet je did vooraan de zin.  Het werkwoord moet dan terug naar de tegenwoordige tijd. (zoek het woord op de lijst, rij 1!)
I walked home. Did I walk home?
TIP: schrijf dit over in je schrift!

Slide 22 - Diapositive

Well done!
Je hebt de les helemaal gemaakt! 
Ging het goed? 
In de les gaan we hier nog een keer mee oefenen, zoals je het ook op je proefwerk krijgt!

Slide 23 - Diapositive