voorzetselvoorwerp

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Het voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp lijken erg op elkaar. Bij beide zinsdelen wordt iets gedaan met het zinsdeel.
Grote verschil is dat voorzetselvoorwerp ALTIJD begint met een voorzetsel en het lijdend voorwerp NOOIT

Slide 2 - Diapositive

Het voorzetsel in het voorzetselvoorwerp is een vast voorzetsel.
Het voorzetsel en werkwoord vormen een geheel. Je kan het voorzetsel niet veranderen zonder de betekenis te veranderen.
Ik ben trots op mijn zus.
Sam luistert naar verschillende soorten muziek.
De leerlingen wachten op de trein.

Slide 3 - Diapositive

Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt.
Ik wacht op de trein.
Je wacht niet letterlijk op de trein.

Ik ben trots op je goede cijfer.
Je kan niet letterlijk op trots staan of zitten of iets dergelijks.


Slide 4 - Diapositive

samengevat
  • Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel
  • Dat voorzetsel hoort vast bij het zelfstandig werkwoord in de zin.
  • Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt. 

Slide 5 - Diapositive

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Hij hangt erg (aan zijn moeder).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Wij vertrouwen (op uw medewerking).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Quiz


Bevat deze zin een voorzetselvoorwerp?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen voorzetselvoorwerp.
B
Ja, de zin bevat één voorzetselvoorwerp.
C
Ja, de zin bevat twee voorzetselvoorwerpen.

Slide 10 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 11 - Quiz

De docent Nederlands heeft geen medelijden (met leerlingen die niet leren).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Voorzetselvoorwerp

Slide 13 - Diapositive

Wij wachten met spanning op de uitslag van het examen.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijk bepaling

Slide 14 - Quiz

Wij voetbalden vroeger altijd op straat.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quiz

Het paard bleef stilstaan voor de hindernis.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijk bepaling

Slide 16 - Quiz

Straks trakteert mijn moeder op een waterijsje.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijk bepaling

Slide 17 - Quiz

Ik ben benieuwd naar het nieuwe jaar.
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quiz