Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Elektriciteit
Slide 1 - Diapositive
Welke is een geleider?
A
Lucht
B
Rubber
C
Aluminium
D
Kunststof
Slide 2 - Quiz
Geleiders laten de stroom ........ door
A
Goed
B
Slecht
C
Niet
D
Wel
Slide 3 - Quiz
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Meter
B
Volt
C
Ampere
D
Kilo
Slide 4 - Quiz
Hieronder staan 4 stoffen. Welke stof is een geleider?
A
goud
B
lucht
C
plastic
D
hout
Slide 5 - Quiz
Bij een open stroomkring werken apparaten
A
Wel
B
Niet
Slide 6 - Quiz
Een stroommeter plaats je altijd ...
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel
Slide 7 - Quiz
Vul het ontbrekende woord in: Een ... is een bron die elektrische energie levert.
A
voltmeter
B
batterij
C
amperemeter
Slide 8 - Quiz
Vul in... 0,375 A =……………. mA
Slide 9 - Question ouverte
Vul in. 56 mA =………….. A
Slide 10 - Question ouverte
Naomi heeft een stroommeter met drie meetbereiken: 0-50 mA, 0-500 mA en 0-5 A. De stroomsterkte die ze wil meten, ligt tussen 350 en 1250 mA. Welk meetbereik kan ze daarvoor het beste gebruiken?
A
0-5mA
B
0-500mA
C
0-5A
Slide 11 - Quiz
Marijn heeft een fietslampje van 6 volt. Hij sluit het aan op 1,5 volt. Wat zal er gebeuren?
A
het lampje zal niet branden
B
het lampje zal zwak branden
C
het lampje zal sterk branden
D
het lampje zal doorbranden
Slide 12 - Quiz
Als je twee batterijen in serie wilt schakelen, moet je ze ...
A
met de minpolen tegen elkaar leggen
B
met de pluspool tegen de minpool leggen
C
met de pluspolen tegen elkaar leggen
Slide 13 - Quiz
Je meet hier .... Volt
Slide 14 - Question ouverte
Op een verlengsnoer kan maximaal 1A stroom, Marije wil de volgende apparaten aansluiten: televisie 540mA, dvd speler 350 mA, computer 125 mA, en een bureaulamp 250 mA Laat met een berekening zien of dit kan
Slide 15 - Question ouverte
Reken het vermogen uit van het volgende apparaat: spanning=230V en stroomsterkte is 0,5 A
Slide 16 - Question ouverte
Welk antwoord is juist?
A
Als bij de serie schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
B
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
C
Als bij de serie schakeling 2 lampen stuk gaat blijven de andere lampen branden
D
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat gaan de andere lampen uit
Slide 17 - Quiz
Gegeven: spanning = 230 V en de stroomsterkte = 0,5 A Gevraagd: Met welke formule kan ik het vermogen uitrekenen en wat is het juiste antwoord?
A
P = UxI
P = 115W
B
P = U : I
P = 460W
C
P = I : U
P = 0,02W
D
P = U - I
P = 229,5W
Slide 18 - Quiz
Hoe hoog is de netspanning in huis?
A
230 V gelijkspanning
B
12 V wisselspanning
C
115 V gelijkspanning
D
230 V wisselspanning
Slide 19 - Quiz
Bij een techniekles raakt een leerling een kapotte elektriciteitsdraad aan en komt onder stroom te staan. Doordat zijn vingers verkrampen kan hij de draad niet loslaten. Wat moet je als eerste doen?
A
Met de noodknop de elektriciteit uitschakelen.
B
De elektriciteitsdraad uit zijn hand lostrekken.
C
De docent zoeken.
D
Een brandblusser halen.
Slide 20 - Quiz
Welk antwoord is GEEN spanningsbron?
A
schakelaar
B
batterij
C
dynamo
D
generator
Slide 21 - Quiz
Als de schakelaar gesloten wordt is er sprake van ...
A
een verbroken stroomkring
B
een lamp die uit gaat
C
een gesloten stroomkring
D
een lamp die geen licht geeft
Slide 22 - Quiz
Elk onderdeel in een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij?
A
levert energie
B
meet de energie in een stroomkring
C
vervoert energie
D
zet energie om in warmte
Slide 23 - Quiz
Wat is de eenheid van stroomsterkte?
A
Ampere (A)
B
Volt (V)
C
Watt(W)
Slide 24 - Quiz
Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld. Dit levert een spanning op van:
A
1,5V
B
6V
C
12V
D
24V
Slide 25 - Quiz
Jeroen sluit een lampje van 3V op een spanningsbron van 12V. Wat gebeurt er?
A
lampje zal doorbranden
B
lampje zal fel branden
C
lampje zal niet branden
D
lampje zal zwak branden
Slide 26 - Quiz
Vraag 26: Welke uitspraak over een parallelschakeling is waar?
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit
B
de stroomsterkte is overal evengroot
C
er komen geen vertakkingen voor
D
je kunt elk lampje afzonderlijk aan zetten
Slide 27 - Quiz
Welke uitspraken over deze schakelingen is waar?
A
Het zijn allebei parallel schakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen
C
bovenste is parallel en onderste is serie
D
bovenste is serie en onderste is parallel
Slide 28 - Quiz
In deze schakeling draait Carlo lampje 2 los. Wat gebeurt er met de andere lampjes?
A
lampje 1 gaat uit en 3 blijft branden
B
lampje 1 blijft branden en 3 gaat uit
C
lampje 1 en 3 blijven branden
D
lampje 1 en 3 gaan allebei uit
Slide 29 - Quiz
Welk nummer stelt een spanningsmeter voor?
A
1
B
2
C
3
D
5
Slide 30 - Quiz
Het vermogen van een apparaat kun uitrekenen met de formule: