KGT 5.4 Vermogen

5.4. Vermogen
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

5.4. Vermogen

Slide 1 - Diapositive

Welke verbruikt meer energie?
of

Slide 2 - Diapositive

Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.

Slide 3 - Diapositive

Vermogen
Elektriciteit is het stromen van elektronen. De energie van de stroom van elektronen kun je gebruiken om apparaten te laten werken net zoals je een waterrad kunt laten werken op de stroming van de rivier. 

Wat het water van de rivier kan, hangt af van de hoeveelheid water en het hoogteverschil in de rivier. 

Wat je met elektriciteit kan, hangt af van de stroomsterkte en de spanning. Deze bepalen het vermogen van de elektriciteit.

Slide 4 - Diapositive

0

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Wie heeft er meer energie gebruikt (Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 7 - Question ouverte

Wie heeft er een groter vermogen
(Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 8 - Question ouverte

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen


Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s). 

Een andere eenheid is de watt
(W). 

Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s. 

Slide 9 - Diapositive

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 10 - Diapositive

Vermogen berekenen

Slide 11 - Diapositive

Typeplaatje

Slide 12 - Diapositive

Wat is elektrisch vermogen?

De hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet
Symbool: P
Eenheid: watt (w)

Slide 13 - Diapositive

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 14 - Diapositive

Omrekenen

Slide 15 - Diapositive

Experiment
Groepjes van 4
1 persoon gaat zich opdrukken, 1 persoon meet de tijd, 1 persoon telt het aantal push-ups en 1 persoon noteert.

Je hebt de volgende  gegevens nodig:
Gewicht in kilogram en lengte van de armen in centimeters 
Noteer
Het aantal push-ups en de benodigde tijd

Slide 16 - Diapositive

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 17 - Diapositive

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule (Binas)
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 18 - Diapositive

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 19 - Diapositive

Opdracht 2
timer
3:00

Slide 20 - Diapositive

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord
P=UI

Slide 21 - Diapositive

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 22 - Diapositive

Aan het werk
Maak opgave 79 t/m 88

Slide 23 - Diapositive

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kWh = kilo Watt hour (uur)

oftewel

Het aantal 1000 Watt dat je per uur verbruikt

Slide 24 - Diapositive

Bestudeer

Ga naar Overal Digitaal (link in Magister) Hfst 5.4

Bestudeer Vermogen en Energiegebruik

Ben je klaar met leren, werk dan verder in je werkboek 
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

Kilowattuur-meter


Slide 26 - Diapositive

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Energie (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 27 - Diapositive

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 28 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 29 - Quiz

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 30 - Quiz

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 31 - Quiz

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 32 - Quiz

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 34 - Quiz

Aan het werk
Kader
Maak opgave 89 t/m 100
Gemengd
Maak opgave 89 t/m 101

Slide 35 - Diapositive

Energiekosten
Gemiddeld kost 1 kWh

€ 0,22

Slide 36 - Diapositive

Een koelkast verbruikt per dag 0.6 kWh. Wat kost het om deze koelkast een heel jaar aan te laten staan. 1 kWh kost €0.25.
A
Kosten = 0.6kWh x €0.25 = €0.15
B
Kosten = 0.6kWh x €0.25 = €0.15 x 365 = €54,75
C
Kosten = 0.6kWh / €0.25 = €2.40
D
Kosten = 0.6kWh / €0.25 = €2.40 x 365 = €876

Slide 37 - Quiz

Aan het werk
Kader
Maak opgave 101 t/m 104
Gemengd
Maak opgave 102 t/m 104

Slide 38 - Diapositive