Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
2 minuten voordat de les begint
inloggen en daarna telefoon weg tot toestemming
boeken/agenda op tafel.
Blz. 115 handboek en blz. 110 werkboek
stilte
timer
2:00
Slide 1 - Diapositive
CIJFERS LESSONUP
1G
1H
Slide 2 - Diapositive
Nakijken opdrachten
36
Door het vormen van schijnvoetjes (hierin stroomt het cytoplasma een bepaalde richting uit)
37.1
Het voedsel wordt in de voedingsvacuole verteerd en opgenomen in het celplasma
37.2
Door trilhaartjes (deze maken een golvende beweging in het water)
37.3
De trilhaartjes zorgen ervoor dat er voedsel via de celmond terechtkomt in een voedingsvacuole. (Daarin wordt het voedsel verteerd en daarna opgenomen in het celplasma).
37.4
Via de celanus worden onverteerde voedselresten uit de cel verwijderd.
37.5
Slide 3 - Diapositive
Quizz
Slide 4 - Diapositive
Kenmerken van geleedpotigen zijn
A
Hard inwendig skelet (pantser)
B
kraaloogjes
C
Vleugels
D
Hard uitwendig skelet (pantser)
Slide 5 - Quiz
Een nijlpaard is een zoogdier. Welk kenmerk van zoogdieren bezit het nijlpaard niet?
A
longen
B
warmbloedig
C
huid met haren
D
levendbarend
Slide 6 - Quiz
naam voor eencellige organismen zonder celkern, omgeven door een celwand zonder bladgroenkorrels
A
plantencel
B
schimmel
C
bacterie
D
dierlijke cel
Slide 7 - Quiz
Van wie is welke cel?
Dier
Schimmel
Bacterie
Plant
Slide 8 - Question de remorquage
Elk onderdeel is dubbel.
Sommige onderdelen moeten 2 keer in dezelfde geplaats worden.
plantencel
dierlijke cel
celwand
celmembraam
celmembraam
celwand
celkern
celkern
vacuole
vacuole
Bladgroenkorrels
Bladgroenkorrels
Celplasma
Celplasma
Slide 9 - Question de remorquage
Voor het bereiden van deze producten worden schimmels gebruik: 1: Brood 2: Wijn
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 10 - Quiz
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 11 - Question de remorquage
Sponzen hebben
A
een inwendig skelet met wervelkolom
B
inwendig skelet van hoornstof tussen de cellen
C
uitwendig skelet
D
uitwendig skelet van een pantser
Slide 12 - Quiz
Een bacterie
A
bestaat uit een bacteriekolonie
B
bestaat uit een klein groepje cellen
C
bestaat uit 1 cel
D
is geen cel
Slide 13 - Quiz
In de winter is het water in de Schipbeek is ongeveer 5 °C.
Tim zegt dat de lichaamstemperatuur van de vissen in de winter veel hoger is dan de temperatuur van het water. Wessel zegt de lichaamstemperatuur van de vissen in de Schipbeek in de winter ongeveer hetzelfde is als de temperatuur van het water.
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Tim: waar
Wessel: nietwaar
D
Tim: nietwaar
Wessel: waar
Slide 14 - Quiz
De poten van dit dier zijn opgebouwd uit:
A
leden
B
segmenten
C
één stuk
D
2 stukken
Slide 15 - Quiz
Roy zegt: Bacteriën planten zich voort door deling
Emily zegt dat bacteriën zich voeden met dode resten van organismen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Roy: waar
Emily: niet waar
D
Roy: niet waar
Emily: waar
Slide 16 - Quiz
Zogen: Het voeden van moedermelk aan een jong dier
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 17 - Quiz
Bacteriën
A
planten zich niet voort
B
vermeerderen zich door te delen
C
planten zich voort met zaadjes
Slide 18 - Quiz
Een bacteriële infectieziekte kan worden bestreden met antibiotica.
A
onjuist
B
juist
Slide 19 - Quiz
Een amoebe beweegt zich door het cytoplasma een bepaalde richting te laten uitstromen. Hoe heten de uitsteeksels die dan worden gevormd?
Slide 20 - Question ouverte
Hoeveel bacteriën heb je na een uur delen als de bacterie zich om de 30 minuten deelt?
A
2
B
4
C
6
D
8
Slide 21 - Quiz
Wat zijn twee gunstige omstandigheden voor bacterien?
A
Koude temperatuur en vocht
B
Droog en voedsel
C
Warmte en droog
D
Warmte en vocht
Slide 22 - Quiz
Vul in:
Met ... 1 ... kun je ... 2 ... doden. Dat doe je omdat deze ziekten veroorzaken
A
1: schimmels
2: sporen
B
1: bacteriën
2: schimmels
C
1: sporen
2: schimmels
D
1: antibiotica
2: bacteriën
Slide 23 - Quiz
Wie eet wie?
Prooi
Jager
Slide 24 - Question de remorquage
1. Schimmeldraden zijn lange, dunne draden waaruit veelzijdige schimmels meestal bestaan 2. Sporen zijn cellen waaruit een nieuwe schimmel of plant kan ontstaan
A
1 : waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 25 - Quiz
Waarom was de ontdekking van Fleming erg belangrijk
A
Veel mensen hadden last van een schimmelinfectie
B
De ontdekking was leuk maar niet heel erg belangrijk
C
Door de ontdekking konden alle schimmels onschadelijk worden gemaakt
D
Veel mensen stierven door ontstekingen
Slide 26 - Quiz
Paddenstoelen hebben een functie bij de voortplanting van schimmels
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quiz
Sporenplant
Sporenplant
Zaadplant
Zaadplant
Mos
Varen
Bloem
Gras
Slide 28 - Question de remorquage
Een zaadplant heeft een kenmerk dat sporenplanten niet hebben:
A
wortels
B
stengels
C
bladeren
D
bloemen
Slide 29 - Quiz
Gewerveld
Ongewerveld
Sleep naar het juiste vak
Slide 30 - Question de remorquage
Kenmerken van geleedpotigen zijn:
A
Tweezijdig symmetrisch: als je ze in twee gelijke helften deelt leven ze nog
B
Veelzijdig symmetrisch: Je kan ze op meerdere manieren in twee helften verdelen.
C
Tweezijdig symmetrisch: je kunt ze op één manier in twee gelijke helften delen
D
Ze hebben vleugels
Slide 31 - Quiz
De mier heeft een
A
uitwendig skelet (pantser)
B
inwendig skelet
C
geen skelet
D
skelet van
hoornachtige stof
Slide 32 - Quiz
Tim zegt: Als dieren altijd dezelfde lichaamstemperatuur hebben, zijn ze warmbloedig Karen zegt: Warmbloedige dieren hebben in een warme omgeving een hogere lichaamstemperatuur dan in een koude omgeving
A
beide hebben gelijk
B
beide hebben ongelijk
C
Tim: waar
Karen: nietwaar
D
Tim: nietwaar
Karen: waar
Slide 33 - Quiz
Bekijk de huid van de vleermuis. Hoe plant de vleermuis zich voort?
A
levendbarend
B
eieren met een leerachtige schaal
C
eieren zonder schaal
D
eieren met een kalkschaal
Slide 34 - Quiz
Bacteriën
schimmels
dieren
planten
geen celwand
bladgroen korrels
geen celkern
wel celwand,
celkern, geen bladgroenkorrels
Slide 35 - Question de remorquage
Wie legt eieren zonder schaal om zich voort te planten?
A
vissen en reptielen
B
reptielen en amfibieën
C
amfibieën en vissen
D
vissen, amfibieën en reptielen
Slide 36 - Quiz
De vleermuis is
A
warmbloedig
B
koudbloedig
C
afhankelijk van de omgeving warm- of koudbloedig
Slide 37 - Quiz
De leguaan heeft droge schubben. Hoe haalt de leguaan adem?
A
longen
B
kiewen
C
uitwendige kieuwen, longen en door de huid
D
eerst met kieuwen, daarna door de huid
Slide 38 - Quiz
Een geleedpotig organisme waarvan het hele lichaam uit segmenten bestaat; aan elk segment zitten poten