Formatieve toets hoofdstuk 4

Formatieve toets § 4.1 -4.2-4.4
Belangrijk:
- Jullie hebben 20 minuten de tijd.
- Je werkt alleen.


Succes!
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Formatieve toets § 4.1 -4.2-4.4
Belangrijk:
- Jullie hebben 20 minuten de tijd.
- Je werkt alleen.


Succes!

Slide 1 - Diapositive


Tigo en Mads praten over scheikunde:
Tigo zegt: Koolwaterstoffen bestaat uit water (H2O) en koolstof (C)
Mads zegt: Bij de verbranding van koolwaterstoffen ontstaat water (H2O) en koolstofdioxide (CO2)
Wie heeft er gelijk?
A
Tigo
B
Mads
C
Tigo en Mads
D
Geen van beiden

Slide 2 - Quiz


Bij een schoorsteenbrand reageert roet (koolstof (C) ) 
met koolstofdioxide (CO2 )
Er ontstaat dan koolstofmono-oxide (CO)
Koolstofmono-oxide is een giftig gas. 
Leg uit waarom het zo gevaarlijk is. Kies het beste antwoord.
A
Koolstofmono-oxide is slecht voor het milieu. Hierdoor warmt de aarde op.
B
Koolstofmono-oxide kun je niet zien en ruiken. Daardoor heb je niet in de gaten dat je het inademd.
C
Koolstofmono-oxide is gevaarlijk omdat het explosief is.
D
Koolstofmono-oxide tast je longen aan waardoor je stikt.

Slide 3 - Quiz


In aardolie komt vaak nog het element zwavel (S) voor. Als aardolie wordt verbrand, wordt dus ook de zwavel (S) verbrand.

Welke reactieproducten heb je bij de verbranding van zwavelhoudende benzine?
A
koolstofdioxide en water
B
koolstofdioxide, koolstofmonoxide en water
C
koolstofdioxide, zwaveloxide en water
D
koolstofmono-oxide, zwaveldioxide en water

Slide 4 - Quiz

Is NaCl ontleedbaar of niet-ontleedbaar? (5)

A
ontleedbaar
B
niet-ontleedbaar

Slide 5 - Quiz

Geef aan welke stof ontleedbaar of niet-ontleedbaar is.
wel ontleedbaar
niet ontleedbaar
C6H12O6
H2
He
NO2

Slide 6 - Question de remorquage

Is koolstof ontleedbaar of niet-ontleedbaar? (5)

A
ontleedbaar
B
niet-ontleedbaar

Slide 7 - Quiz


Heptaan (C7H16) is een vloeistof die soms voorkomt in benzine. 
Schrijf de reactievergelijking van de volledige verbranding van heptaan. Bij de volledige verbranding ontstaan koolstofdioxide en water. Let op dat je ook de fasen vermeld. 

Slide 8 - Question ouverte


Met welk reagens kun je aantonen dat er H2O in het uitlaatgas zit, en wat neem je dan waar?

Slide 9 - Question ouverte


Keukenzout (NaCl) is een zout die je kan ontleden door elektriciteit in zijn bestanddelen natrium en chloorgas.  
Schrijf de reactievergelijking van de ontleding op. Let op dat je ook de fasen vermeld. 

Slide 10 - Question ouverte


In de afbeelding hiernaast zie je een opstelling. 
Welk verbrandingsproduct wordt er bij 4 aangetoond? Welke waarneming doe je?

Slide 11 - Question ouverte


Bij een schoorsteenbrand reageert roet (koolstof) met koolstofdioxide. Er ontstaat dan koolstofmono-oxide.
Geef de kloppende reactievergelijking, zet ook de juiste fases erbij 

Slide 12 - Question ouverte


Henk en Ingrid doen een experiment. Ze verbranden in totaal 4,4 g propaan (C4H8). Ze meten in totaal 20,4 g aan reactieproducten.
Hoeveel zuurstof heeft er gereageerd met het propaan?


Slide 13 - Question ouverte


Waterstof is een brandstof voor auto's. Waterstof wordt opgewekt uit de ontleding van water. 
Geef de reactievergelijking van de ontleding van water, incl. de juiste fasen.

Slide 14 - Question ouverte


Lees de afbeelding hiernaast.

In welke energiesoort wordt in de vorm van waterstof aan de brandstofcel toegevoegd?
A
Bewegingsenergie
B
Thermische-energie
C
Chemische energie
D
Geen

Slide 15 - Quiz


Henk en Ingrid hebben tijdens een experiment propaan (C3H8) verbrand. Ze hebben hiervoor 25 g O2 nodig gehad.
De dichtheid van zuurstof is 1,43 g/L. 
Bereken hoeveel Liter zuurstof ze nodig hebben gehad. 
A
25 L
B
17,5 L
C
15 L
D
12,5 L

Slide 16 - Quiz

Bij een vlam in de pan krijg je de brand uit door een deksel over de pan te schuiven.
Wat is een belangrijk aandachtspunt bij de controle?
A
de pan zo snel mogelijk van het fornuis halen
B
de pan laten staan totdat deze is afgekoeld
C
de pan met een emmer koud water koelen

Slide 17 - Quiz


Voor een brand moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. Deze drie voorwaarden kunnen in een zogenoemde branddriehoek worden weergegeven.
In de figuur hiernaast is één voorwaarde in de branddriehoek opgenomen, namelijk zuurstof.
 
Welke 2 missen?

A
Brandstof en warmte
B
Brandstof en temperatuur
C
Koolwaterstof en ontbrandingstemperatuur
D
Brandstof en ontbrandingstemperatuur

Slide 18 - Quiz


Welke brandvoorwaarde haal je weg als je bij een brand in huis ramen en deuren sluit. 
A
brandstof
B
ontbrandingstemperatuur
C
zuurstof
D
zowel A, B als C

Slide 19 - Quiz

Welk van de vijf methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle 5 de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur

Slide 20 - Quiz

Welke van de 4 manieren kan je niet verklaren met het botsend deeltjes model?
A
De temperatuur
B
De concentratie
C
De verdelingsgraad
D
De katalysator

Slide 21 - Quiz

Volgens het botsende-deeltjes model gaan bij het verhogen van de concentratie de deeltjes:
I Vaker botsen
II Harder botsen
Wat is juist?
A
geen van beide
B
alleen I
C
alleen II
D
zowel I als II

Slide 22 - Quiz

Twee identieke reacties worden uitgevoerd.
Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C.
Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen, dus een hogere reactiesnelheid.

Slide 23 - Quiz

Dit is een energiediagram
van een exotherme reactie
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Welke reactie is endotherm?
A
Het stollen van water
B
Verbranding van aardappelen in je lichaam
C
Condenseren van waterdamp
D
Het smelten van ijs

Slide 25 - Quiz

Welk proces is exotherm
A
Het bakken van een ei
B
Het smelten van kaarsvet
C
Het verbranden van aardgas
D
Het koken van water

Slide 26 - Quiz

Bij een endotherme reactie...
A
komt er energie vrij
B
is er alleen heel even energie nodig
C
is er continu energie nodig
D
Is er geen energie nodig

Slide 27 - Quiz

Wat voor soort reactie is weergegeven in dit energiediagram?
A
een endotherme reactie
B
een exotherme reactie
C
een overgangsreactie
D
een geactiveerde reactie

Slide 28 - Quiz