1TL TR 15 De datum

TR 15 De datum
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

TR 15 De datum

Slide 1 - Diapositive

Welke Franse woorden ken je al die met de datum te maken hebben? Wat is de Nederlandse betekenis?

Slide 2 - Question ouverte

1 - De dagen

Maandag      = lundi

Dinsdag        = mardi

Woensdag   = mercredi

Donderdag  = jeudi

Vrijdag           = vendredi

Zaterdag       = samedi

Zondag          = dimanche



Slide 3 - Diapositive

2 - De maanden

januari       = janvier                 juli                 = juillet

februari     = février                 augustus    = août

maart         = mars                    september = septembre

april            = avril                      oktober        = octobre

mei             = mai                       november   = novembre

juni             = juin                       december   = décembre







Slide 4 - Diapositive

3 - De datum met dag
meteen een gewoon getal, behalve bij de eerste van de maand > premier:

- Lundi 22 mai

Mardi 14 avril

Dimanche 1er (premier) septembre


Slide 5 - Diapositive

4 - De datum zonder dag
meteen een gewoon getal, behalve bij de eerste van de maand EN je zet er ‘le’ voor:


Le 22 mai

Le 14 avril
Le 1er (premier) septembre


Slide 6 - Diapositive

5 - Het woordje 'op'

Op 15 mei ga ik naar het circus.

                                     Le 15 mai, je vais au cirque.

Op vrijdag 14 juli begint de vakantie.

                                     Vendredi 14 juillet, les vacances commencent.


Het woordje op wordt in het Frans niet vertaald.



Slide 7 - Diapositive

Dagen & maanden

Slide 8 - Carte mentale

Dagen
Maanden
Lundi
Mardi
Mercredi
Jeudi
Vendredi
Samedi
Dimanche
Janvier
Mars
Février
Avril
Mai
Juin
Juillet
Août
Septembre
Octobre
Novembre
Décembre

Slide 9 - Question de remorquage

zaterdag 5 januari
A
samedi 5 février
B
dimanche 5 janvier
C
samedi 5 janvier
D
le 5 janvier

Slide 10 - Quiz

vrijdag 2 mei
A
jeudi 2 mars
B
le 2 mars
C
le 2 mai
D
vendredi 2 mai

Slide 11 - Quiz

op 10 februari
A
à 10 février
B
sur 10 février
C
dans 10 février
D
le 10 février

Slide 12 - Quiz

woensdag 19 september
A
mercredi 19 september
B
vendredi 19 septembre
C
le 19 septembre
D
mercredi 19 septembre

Slide 13 - Quiz

14 juli
A
14 juillet
B
le 14 juillet
C
sur 14 juillet
D
à 14 juillet

Slide 14 - Quiz

21 maart
A
le 21 mars
B
21 mars
C
à 21 mars
D
lundi 21 mars

Slide 15 - Quiz

op 1 november
A
sur 1 novembre
B
1er novembre
C
le 1er novembre
D
le 1 novembre

Slide 16 - Quiz

dinsdag 1 juli
A
mardi 1 juillet
B
mardi 1er juillet
C
1 juillet
D
1er juillet

Slide 17 - Quiz

donderdag 7 december
A
jeudi 7 décembre
B
jeudi 7 decembre
C
jeudi 7 december
D
jeudi 7 décember

Slide 18 - Quiz

zondag 18 augustus
A
samedi 18 août
B
dimanche 18 août
C
dimanche 18 aout
D
dimanche 19 août

Slide 19 - Quiz

vrijdag 27 april
A
vendredi le 27 avril
B
vendredi 27 april
C
vendredi 27 avril
D
le 27 avril

Slide 20 - Quiz

15 juni
A
15 juin
B
le 15 juin
C
15 juni
D
le 15 juni

Slide 21 - Quiz

op woensdag 1 oktober
A
le 1 octobre
B
mercredi 1 octobre
C
le 1er octobre
D
mercredi 1er octobre

Slide 22 - Quiz

Samenvatting

1. Dagen

2. Maanden

3. Met dag: dag - getal - maand (behalve bij 1)

4. Zonder dag: le - getal - maand (behalve bij 1)

5. 'Op' vertaal je niet

Slide 23 - Diapositive