Overige grammar unit 3 en 4

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Overige grammar

Herhaling - Unit 3 & 4

Today

Some and any

Singular and plural

Direct and indirect speech

Can, could, may, might

Have to, must, should

Adjectives and adverbs

Some	Bevestigende zinnen There are some ... left	Vragen waar je 'ja' verwacht Can I have some...?	Verzoeken/ aanbieden W ould you like some...? We need some...
Any	Ontkennende zinnen There isn't any...	In combinatie met negatieve woorden There is hardly, barely, never any...	Vragen waar je het antwoord niet weet Have you got any...?

We haven't got ... tomatoes for the salad.

I'd like ... onions and carrots, please.

Have you got... bread?

Can I have ...
jam on my bread, please?

We need ...
vegetables.

There isn't ...
tea in the cupboard.

Singular and Plural

• Sommige woorden die enkelvoud zijn in het Nederlands, zijn meervoud in het Engels. (The police are ..., Those stairs look ..., Surroundings are..)
• Voorwerpen die uit twee gelijke helften bestaan zijn altijd meervoud. (glasses, trousers, shorts, scissors)                                                                               LETOP: na een telwoord of lidwoord (a of an) gebruik 'pair(s) of' voor het woord. (a pair of glasses, two pairs of shorts)
• Als het onderwerp meervoud is, staat het object ook in het meervoud  (We had put on our coats, The boys were riding their bikes.)

Extra regeltjes

Sommige woorden hebben dezelfde vorm in enkelvoud en meervoud.

Nationaliteiten die eindigen op '-ese'   ---> a Japanese, some Japanese. 

Sommige dieren                                             ---> sheep, deer, fish

Woman --> women, man --> men

Baby --> babies

life --> lives

Direct and indirect speech

Direct = wat iemand letterlijk heeft gezegd

Indirect = vertellen wat iemand anders heeft gezegd/gedaan.

Sheila said: I love mysteries.

Sheila said that she loved mysteries.

LET OP: Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd (are wordt were, have wordt had). verleden tijd wordt past perfect (saw wordt had seen, was wordt had been.

He asked: Have you seen anything strange?

(he) Are you going to town?

Adjectives and adverbs

Adjective = bijvoeglijknaamwoord

Zegt iets over het zelfstandignaamwoord (noun)

Her dog is cute

adVERB = bijwoord

Zegt iets over het werkwoord (verb)

maak je meestal door -ly achter het woord te plakken

Her dog walks slowly

My sister walked in (trots)

The boy ran (incredible, fast)

That is a (verdrietig) film

play.blooket.com