Bij fotosynthese vindt er
assimilatie plaats.
Assimilatie betekent dat er uit kleinere stoffen grotere stoffen worden opgebouwd.
Uit de glucose die bij de fotosynthese ontstaat, worden andere stoffen gemaakt. Dat heet voortgezette assimilatie.
Van glucose worden bij voortgezette assimilatie bijvoorbeeld meer ingewikkelde koolhydraten (suikers) gemaakt, zoals zetmeel.
Ook kunnen er vetten uit glucose gemaakt worden. Een plant gebruikt koolhydraten en vetten om te groeien en om te leven.
Een plant kan van glucose door voortgezette assimilatie ook eiwitten maken. Daarvoor zijn mineralen nodig. De mineralen worden met water door de wortels opgenomen. Een belangrijk mineraal voor het maken van eiwitten is nitraat.
In kunstmest zit meestal veel nitraat.
Planten kunnen uit nitraat en glucose eiwitten maken.
Ook andere mineralen, zoals sulfaat, zijn belangrijk voor het maken van eiwitten.