Les verbes -er, avoir, être, aller, vraagwoorden pw

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

Le planning 
1. Répéter les verbes - er , avoir,être et aller.
2. Répéter les vraagwoorden
3. werkwoorden-er nl-fa

Slide 2 - Diapositive

Doelen van deze les : 
1. Ik kan w.w. op -er vervoegen in de présent 
2. Ik kan ook de w.w. avoir, aller en être in de présent vervoegen 
3. Eind van de les weet ik de stof voor het proefwerk.
4. Ik kan de vraagwoorden toepassen.

Slide 3 - Diapositive

Les verbes en -er 
(de werkwoorden op -er)
Stap 1: - er
Stap 2: + uitgang > e/es/e/ons/ez/ent

Leer deze regel en je kan alle werkwoorden die eindigen op -er vervoegen!

Slide 4 - Diapositive

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom
qui                             =          wie
que (quoi)              =          wat

Slide 5 - Diapositive

Welk vraagwoord hoort hier?
... tu vas faire?
A
Qu’est-ce que
B
Que
C
D
Qui

Slide 6 - Quiz

Schrijf eens een vraag op in het Frans met het vraagwoord 'Quand'

Slide 7 - Question ouverte

Waar staat het vraagwoord in een zin?
A
Vooraan
B
Achteraan
C
In het midden

Slide 8 - Quiz

Schrijf eens een vraag op in het Frans met het vraagwoord 'Où'

Slide 9 - Question ouverte

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
A
pourquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 10 - Quiz

vul het juiste vraagwoord in:
......................... tu t'appelles?

Slide 11 - Question ouverte

vul het juiste vraagwoord in:
......................... tu t'appelles?

Slide 12 - Question ouverte

Wij houden van het huis

Slide 13 - Question ouverte

Zij zijn dol op chocola

Slide 14 - Question ouverte

Ik heb een hekel aan piano spelen

Slide 15 - Question ouverte

Je ... les maths.
A
détestes
B
détestez
C
détestent
D
déteste

Slide 16 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 17 - Question de remorquage

Elle ... une fille.
A
es
B
est

Slide 18 - Quiz

Je ... Pierre.
A
suis
B
sont

Slide 19 - Quiz

Nous ... à l'école.
A
sommes
B
êtes

Slide 20 - Quiz

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 21 - Question de remorquage

le verbe aller
Aller = gaan



ik ga
je vais
jij gaat
tu vas
hij/zij/men gaat
il/elle/on va
wij gaan
nous allons
jullie gaan/ u gaat
vous allez
zij gaan
ils/elles vont

Slide 22 - Diapositive

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais

Slide 23 - Question de remorquage

Hij (aller)

Slide 24 - Question ouverte

ils ... (aller)

Slide 25 - Question ouverte

U gaat

Slide 26 - Question ouverte

vertaal:
Zij gaan

Slide 27 - Question ouverte

vertaal:
jij gaat

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal:
Wij gaan praten

Slide 29 - Question ouverte

jij gaat houden van

Slide 30 - Question ouverte

proefwerk volgende week:

Slide 31 - Diapositive

OP SCHOOL!!!!!
unité 3 alle werkwoorden op -er
( leer betekenis nl-fa)
App 3, 5 en 10 van unité 3
app 1, 2 en 3 van unité 4
de werkwoorden avoir, être, aller

Slide 32 - Diapositive