Les verbes -er, avoir, être, aller, vraagwoorden pw

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

BONJOUR et BIENVENUE!

Bonjour

et 

bienvenue!!

L'agenda

1. Répéter les verbes - er , avoir,être et aller.

2. Répéter les "vraagwoorden"

3. Questions sur le projet?

Les buts

1. Ik kan w.w. op -er vervoegen in de présent 

2. Ik kan ook de w.w. avoir, aller en être in de présent vervoegen 

3. Ik heb specifieke feedback voor mijn project

4. Ik kan de vraagwoorden toepassen.

Heb je nog een vraag aan mij m.b.t. je project?
Stel hem dan hier.

Les verbes en -er 

(de werkwoorden op -er)

Stap 1: - er

Stap 2: + uitgang > e/es/e/ons/ez/ent

Leer deze regel en je kan alle werkwoorden die eindigen op -er vervoegen!

Verbuga

leerlinglkr

pxmnax

Regelmatige ww. op -er (1V)

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom

qui                             =          wie

qu'est-ce que            =          wat

Welk vraagwoord hoort hier?
... tu vas faire?

1. Qu’est-ce que
2. Que
3. Où
4. Qui

Schrijf eens een vraag op in het Frans met het vraagwoord 'Quand'

Waar staat het vraagwoord in een zin?

1. Vooraan
2. Achteraan
3. In het midden

Schrijf eens een vraag op in het Frans met het vraagwoord 'Où'

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?

1. pourquoi
2. qui
3. combien
4. quand

vul het juiste vraagwoord in:
......................... tu t'appeles?

vul het juiste vraagwoord in:
......................... tu t'appelles?

Wij houden van het huis

Zij zijn dol op chocola

Ik heb een hekel aan piano spelen

Je ... les maths.

1. détestes
2. détestez
3. détestent
4. déteste

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

Elle ... une fille.

1. es
2. est

Je ... Pierre.

1. suis
2. sont

Nous ... à l'école.

1. sommes
2. êtes

être

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

                        sont

                         suis

                sommes

                         êtes

                           est

                            es

le verbe aller

Aller = gaan

ik ga	je vais
jij gaat	tu vas
hij/zij/men gaat	il/elle/on va

wij gaan	nous allons
jullie gaan/ u gaat	vous allez
zij gaan	ils/elles vont

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.

aller

va

allons

vas

allez

vont

vais

Hij (aller)

ils ... (aller)

U gaat

vertaal:
Zij gaan

vertaal:
jij gaat

Vertaal:
Wij gaan praten

jij gaat houden van

Morgen de D-toets!

Évaluation:
Wat vond je zinvol aan deze les en waarom?

Évaluation

Neem even drie minuutjes om dit voor mij in te vullen alsjeblieft!

Dan neem ik jullie feedback mee naar mijn volgende lessen.

https://mijnles.nu/invullen

1KC0KKN