Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Thema 3
Verbranding en ademhaling 2KGT
Slide 1 - Diapositive
waar/niet waar vragen
Slide 2 - Diapositive
In je lichaam vindt alleen overdag verbranding plaats.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Te veel koolstofdioxide in de lucht zorgt ervoor dat je minder snel werkt en dat je meer fouten maakt.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
De functie van neusharen is grote stofdeeltjes tegenhouden.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
De wand van de luchtpijp is verstevigd door kraakbeenringen.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Je bloed vervoert koolstofdioxide naar de longen.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Het strotklepje sluit de neusholte af als je voedsel inslikt.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
B: Meerkeuzevragen
Slide 9 - Diapositive
Wat is de meest gebruikte brandstof in je lichaam?
A
eiwit
B
glucose
C
koolstofdioxide
D
vet
Slide 10 - Quiz
Water speelt een rol bij verbranding van een kaars. Welke rol speelt water?
A
Bij verbranding van een kaars is water de indicator.
B
Bij verbranding van een kaars wordt water gevormd.
C
Bij verbranding van een kaars wordt water omgezet in energie.
D
Bij verbranding van een kaars wordt water verbruikt.
Slide 11 - Quiz
Hoe kan slijm zich verplaatsen van de neusholte naar de keelholte?
A
door de langsstromende lucht
B
door de neusharen in je neus
C
door de slijmcellen in het neusslijmvlies
D
door de trilharen in het neusslijmvlies
Slide 12 - Quiz
In de afbeelding zie je een trosje longblaasjes.
Wat geeft pijl 1 in afb. 1 aan?
A
koolstofdioxidearm bloed
B
koolstofdioxiderijke lucht
C
zuurstofarm bloed
D
zuurstofrijke lucht
Slide 13 - Quiz
Sleep de goede namen bij de nummers.
1
2
3
4
5
6
longblaasje
huig
keelholte
neusholte
bronchie
luchtpijp
Slide 14 - Question de remorquage
In afbeelding 4 zie je het ademhalingsstelsel van een dolfijn. De weg van het voedsel en de weg van de lucht gaan bij een dolfijn anders dan bij een mens.
Welk onderdeel, dat een mens wél heeft, heeft een dolfijn niet? Noem één onderdeel.