Herhalingsles Parlementaire Democratie

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Quiz/oefenvragen  Parlementaire Democratie

Parlementaire democratie

1: Uit welke twee onderdelen bestaat het kabinet?

1. Ministers+de koning
2. Ministers+ staatssecretarissen
3. Staatssecretarissen +koning
4. Ministers+ ambtenaren

2:Welke partijen zitten er op dit moment in het kabinet?

1. PVDA+VVD+D66
2. VVD+CDA+D66+ Groenlinks
3. Groenlinks+D66+PVDA
4. VVD+CDA+CU+D66

https:

3:Waarom is het opmerkelijk dat Van Rijn was benoemd als minister?

1. Omdat hij eerder minister is geweest
2. Hij heeft eerder fouten gemaakt
3. Hij is geen lid van een coalitiepartij
4. Het is niet zijn vakgebied

4:Uit welke twee onderdelen bestaat de regering?

1. Ministers+ staatssecretarissen
2. Minister president+ Koning
3. Ministers+Koning
4. Minister+ambtenaren

5: De volgende partijen zijn allemaal oppositiepartijen

1. VVD+CDA+CU
2. Denk+SGP+CU
3. D66+Groenlinks+PVDA
4. PVDD+Forum+50 plus

6: Waaruit uit bestaat de Staten-Generaal?

1. Tweede Kamer+ Eerste Kamer
2. Tweede Kamer
3. Eerste Kamer
4. Koning+Ministers

7: Welk recht heeft de Eerste Kamer niet?

1. Motie
2. Parlementaire enquête
3. Stemrecht
4. Recht van initiatief

8: Wat betekent het recht van amendement?

1. De rijksbegroting goed of afkeuren
2. Verzoek aan de minister om iets te doen
3. Een wijzigingsvoorstel op een wetsvoorstel
4. Recht om vragen te stellen

9: Een kenmerk van de sociaal-democratische stroming is..

1. Persoonlijke vrijheid
2. Zo min mogelijk overheidsbemoeienis
3. Bescherming van de zwakkeren
4. Zorgzame samenleving.

10: Met rentmeesterschap wordt bedoeld

1. Geen rente vragen over producten
2. Goed zorgen voor de aarde die in bruikleen is
3. Wel rente vragen over producten
4. Goed zorgen voor je naasten

11: Wat betekent het woord constitutionele in het begrip constitutionele monarchie?

1. De koning heeft absolute macht
2. De koning heeft geen macht
3. Een land met een monarchie
4. Macht koning vastgelegd in grondwet

12: Bij verkiezingen mag je stem uit brengen voor de samenstelling van

1. Kabinet
2. Tweede Kamer
3. Regering
4. Burgemeester

13: Bij Europese verkiezingen mag je stem uit brengen op een kandidaat

1. Eurocommissaris
2. Europese Minister
3. Tweede Kamerlid
4. Euro Parlementariër

14: In de gemeente heb je stemrecht om.............. te kiezen

1. Gemeenteraadsleden
2. A en C zijn goed
3. Burgemeester
4. Statenleden

15: De bestuurders binnen de provincie heten

1. Statenleden+ wethouders
2. Burgemeester+ wethouders
3. Gedeputeerden+ Commissaris v.d Koning
4. Ministers+ staatssecretarissen

16: De volksvertegenwoordigers binnen de provincie heten:

1. Gedeputeerden
2. Ambtenaren
3. Wethouders
4. Statenleden

17: De Statenleden kiezen de leden voor de Eerste Kamer dit noem je:

1. Directe verkiezingen
2. Benoeming
3. Fraude
4. Getrapte verkiezingen

18: De functie van wethouder is te vergelijken met de functie van

1. Statenlid
2. Minister
3. Koning
4. Gemeenteraadslid

19: Een demissionair kabinet

1. moet nog benoemd worden
2. is benoemd voor vier jaar
3. is er voor een kabinetscrisis
4. handelend alleen lopende zaken af

20: Het parlement heeft......... leden

1. 150
2. 75
3. 225
4. 250

21 Het kabinet wordt gecontroleerd door:

1. De regering
2. Ministers
3. Het parlement
4. Europees Parlement

22: Op Prinsjesdag wordt .............voorgelezen en de ............gepresenteerd

1. rede, miljardennota
2. planning en kosten
3. begroting, plannen
4. troonrede, miljoenennota

23: Thierry Baudet maakt deel uit van

1. Eerste Kamer
2. Kabinet
3. Tweede Kamer
4. Regering

24: De functie van minister op Europees niveau noem je:

1. Eurocommissaris
2. Europese Raad
3. Europarlementarier
4. Europese Ministers

25: Geert Wilders maakt deel uit van:

1. Coalitie
2. Kabinet
3. Oppositie
4. Eerste Kamer

Hoeveel vragen had je goed? Wat zou je nog beter kunnen leren?