Verwijswoorden 1

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Maandag 14 juni
Verwijswoorden

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden H4

Slide 3 - Diapositive

Doel van de les:
Aan het einde van de les weet je hoe je moet omgaan met verwijzingen met dat/wat en 
hoe je moet verwijzen naar dieren, dingen of personen.

Slide 4 - Diapositive

Maak Opdracht 1
timer
3:00

Slide 5 - Diapositive

1. Schat

2. die - hij - zijn - daarvan/ervan

Slide 6 - Diapositive

Maak Opdracht 2
timer
4:00

Slide 7 - Diapositive

e "De vrouw op wie Adrie zat te wachten, droeg een rode jurk."

Verwijzing naar mensen: 
voorzetsel + wie

Slide 8 - Diapositive

Verwijzing naar dieren en dingen:
waar/daar + voorzetsel

De hond waarmee ik naar de dierenarts moet, is van mij.

Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.




Slide 9 - Diapositive

Maak Opdracht 3
timer
4:00

Slide 10 - Diapositive

1. dat, datgene
2. alles, het enige, iets, niets
3. een overtreffende trap
4. een hele zin

Slide 11 - Diapositive

Kies de juiste verwijzing:
De brugklassers .... de school een excursie georganiseerd hadden, maakten ijverig aantekeningen.
A
waarmee
B
waarover
C
voor wie
D
over wie

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste verwijzing:
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
A
over wie
B
waarover

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste verwijzing:
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste verwijzing:
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
A
met wie
B
waarmee

Slide 15 - Quiz

Welke zin is juist?:
A
Verwijswoorden verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is.
B
Verwijswoorden verwijzen terug naar iets dat eerder genoemd is.

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Hij geeft alles … je nu nodig hebt aan je ouders.
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Bungeejumpen is het spectaculairste ..... ik ooit gedaan heb.
A
wat
B
dat

Slide 18 - Quiz

Welke zin is juist?:
A
Die fiets is het gaafste dat ik ooit gehad heb.
B
Die fiets is het gaafste wat ik ooit gehad heb.

Slide 19 - Quiz

Noteer de juiste verwijzing:
Dank aan het mooiste … Parijs te bieden heeft.

Slide 20 - Question ouverte

Noteer de juiste verwijzing:
Dit is het wildste paard … ik ken.

Slide 21 - Question ouverte

Kies het juiste verwijswoord:
Het horloge dat/wat ik heb gekregen, is heel mooi.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Alles dat/wat je hem voorzet, eet hij meteen op.
A
dat
B
wat

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Deze superfoods zijn het gezondste dat/wat ik ooit heb gegeten.
A
dat
B
wat

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Jari sport vrijwel nooit, dat/wat slecht is voor zijn conditie.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Parachutespringen is het spannendste … ik ooit gedaan heb.
A
dat
B
wat

Slide 26 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
Het leukste feestje … ik ooit gegeven heb, was toen ik 10 jaar werd
A
dat
B
wat

Slide 27 - Quiz

Noteer de juiste verwijzing:
Die 3D-film … je laatst vertelde, heb ik inmiddels ook gezien.

Slide 28 - Question ouverte

Noteer de juiste verwijzing:
De rapper … ik veel gehoord heb, woont in Amsterdam.

Slide 29 - Question ouverte