Woordvolgorde - 2 (onderwerp/persoonsvorm/tijd)

Woordvolgorde
onderwerp/persoonsvorm/tijd/wat
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordvolgorde
onderwerp/persoonsvorm/tijd/wat

Slide 1 - Diapositive

Herhaling
wie/ww/wat

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeld
Ik | lees | een boek.

'Ik' is de wie
'lees' is het werkwoord
'een boek' is de wat


Slide 3 - Diapositive

een boek - jullie - lenen

Slide 4 - Question ouverte

drinkt - een glas ranja - zij

Slide 5 - Question ouverte

Iets moeilijker

Slide 6 - Diapositive

Wat is: wie/ww/tijd/wat?
wie is het onderwerp (ik, hij, Johan, ....)
werkwoord is de persoonsvorm (fietsen, lopen, zijn, ...
tijd is de tijd van iets (vandaag, morgen, ...)
wat zijn de overige zinsdelen



Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld
Ik | ga | morgennaar school.

'Ik' is het onderwerp
'ga' is de persoonsvorm
'morgen' is de tijd
'naar school' is de wat

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
Hij | fietst  | nu | naar school.

'Hij' is het onderwerp
'gaat' is de persoonsvorm
'nu' is de tijd
'naar school' is de wat

Slide 9 - Diapositive

Nu jij!

Slide 10 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?

Karel leert vanavond voor de toets.
A
Karel
B
leert
C
vanavond
D
voor de toets

Slide 11 - Quiz

Wat is de tijd?

David wijst nu naar zijn oren.


A
David
B
wijst
C
nu
D
naar zijn oren

Slide 12 - Quiz

ligt - Johan - in bed - vandaag

Slide 13 - Question ouverte

nu - jullie - stil - zijn

Slide 14 - Question ouverte

vrij van school - zijn - donderdag - jullie

Slide 15 - Question ouverte

Vraagzinnen
Bij vraagzinnen wordt het onderwerp en persoonsvorm omgedraaid.
De rest van de zin blijft hetzelfde.

Slide 16 - Diapositive

Voorbeeld
Leer | jij | vandaag | veel?

'Leer' is de persoonsvorm
'jij' is het onderwerp
'vandaag' is de tijd
'veel' is de wat

Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld
Gaat | Matthijs | vandaag | naar school?

'Gaat' is de persoonsvorm
'Matthijs' is het onderwerp
'vandaag' is de tijd
'naar school' is de wat

Slide 18 - Diapositive

Nu jij!

Slide 19 - Diapositive

Jullie maken nu een opdracht.

Slide 20 - Question ouverte

een toets - morgen - jullie - hebben

Slide 21 - Question ouverte

vrijdag - hebben - vrij - wij

Slide 22 - Question ouverte