Woordvolgorde in hoofdzin

Zet de woorden van deze simpele zin in de juiste volgorde
eet
ik
een wafel
1 / 51
suivant
Slide 1: Question de remorquage
NT2Hoger onderwijs

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zet de woorden van deze simpele zin in de juiste volgorde
eet
ik
een wafel

Slide 1 - Question de remorquage

Ik eet een wafel
bevat dus drie elementen.

Slide 2 - Diapositive

Welk deel van de zin kan ik nooit weglaten?
A
ik
B
een wafel
C
eet

Slide 3 - Quiz

maak een correcte zin door 1 van de 3 delen weg te laten

Slide 4 - Question ouverte

Ik kan alle delen weglaten,
behalve:
het persoonsvorm werkwoord.

Slide 5 - Diapositive

Wat is een persoonsvorm van een werkwoord?

Slide 6 - Diapositive

Wat is een persoonsvorm (PV)?
een werkwoord dat niet in de infinitief (eten) staat

Slide 7 - Diapositive

Wat is een persoonsvorm (PV)?
een werkwoord dat niet in de infinitief (eten) staat
een werkwoord dat overeenkomt met het onderwerp

Slide 8 - Diapositive

Wat is een persoonsvorm (PV)?
een werkwoord dat overeenkomt met het onderwerp
de vorm (meervoud enkelvoud) van de persoon (onderwerp) aanneemt

Slide 9 - Diapositive

Wat gebeurt er als 'ik' door 'wij' vervangen wordt in de zin
"Ik eet een wafel"?

Slide 10 - Question ouverte

De persoonsvorm
is het hart van de zin
is essentieel om van een zin te spreken
past zich aan het onderwerp aan.

Slide 11 - Diapositive

Wat is het vervoegd werkwoord in:

"Jan speelt altijd met knikkers."
A
Jan
B
speelt
C
altijd
D
met knikkers

Slide 12 - Quiz

Wat is het vervoegd werkwoord in:

"Jan heeft hem geld gegeven."
A
Jan
B
heeft
C
geld
D
gegeven

Slide 13 - Quiz

Wat is het vervoegd werkwoord in:

"Vroeger ben ik dikwijls blijven slapen."
A
ben
B
blijven
C
slapen
D
dikwijls

Slide 14 - Quiz

Vervoegd werkwoord?

"Zouden wij kunnen gaan vissen?"
A
zouden
B
kunnen
C
gaan
D
vissen

Slide 15 - Quiz

Persoonvorm
het vervoegde werkwoord
het werkwoord wat overeenkomt met het onderwerp
kan er altijd maar één (1) zijn

Slide 16 - Diapositive

Ik eet een wafel
gewone affirmatieve (bevestigende) zin
heeft één persoonsvorm/vervoegd werkwoord
heeft een specifieke WOORDVOLGORDE

Slide 17 - Diapositive

Ik eet een wafel
gewone affirmatieve (bevestigende) zin
heeft één persoonsvorm/vervoegd werkwoord
heeft een specifieke WOORDVOLGORDE
= HOOFDZIN

Slide 18 - Diapositive

Ik eet een wafel
de HOOFDZIN heeft een duidelijke volgorde:
SUBJECT - VERBUM - RESTUM
ONDERWERP - PV - REST

Slide 19 - Diapositive

Ik eet een wafel
de HOOFDZIN heeft een duidelijke volgorde:
SUBJECT - VERBUM - RESTUM
ONDERWERP - PV - REST
onderwerp en pv staan naast elkaar!

Slide 20 - Diapositive

Straks eet ik een wafel.

Slide 21 - Diapositive

Straks eet ik een wafel.
als het onderwerp niet vooraan staat, INVERSIE
maar onderwerp en pv staan nog steeds naast elkaar

Slide 22 - Diapositive

Ik eet een wafel en de kinderen snoepen van een ijsje.
twee hoofdzinnen kun je samenplakken met 'EN'
er zijn dus 2 pv's of vervoegde werkwoorden

Slide 23 - Diapositive

Ik eet een wafel en de kinderen snoepen van een ijsje.
twee hoofdzinnen kun je samenplakken met 'EN'
er zijn dus 2 pv's of vervoegde werkwoorden
beide hoofdzinnen hebben de normale volgorde

Slide 24 - Diapositive

Wat is de pv van de 2e hoofdzin?
"Ik eet een wafel en de kinderen snoepen van een ijsje."

Slide 25 - Question ouverte

en, maar, of, dus, want
verbinden twee HOOFDZINNEN
dwz. zinnen met normale woordvolgorde

Slide 26 - Diapositive

Ik eet een wafel en Sofie eet een ijsje.

Slide 27 - Diapositive

Ik eet een wafel en Sofie eet een ijsje.
onderwerp en pv: normale volgorde

Slide 28 - Diapositive

Ik eet een wafel of ik bestel frieten.

Slide 29 - Diapositive

Ik eet een wafel of ik bestel frieten.

Slide 30 - Diapositive

Ik bestelde een wafel, maar ik lust dat niet.

Slide 31 - Diapositive

Ik hou niet van wafels, dus ik bestelde frieten

Slide 32 - Diapositive

Ik bestelde een wafel, maar Sofie lust dat niet.
woordvolgorde blijft behouden, tenzij ik INVERSIE toepas
INVERSIE: onderwerp staat niet op de eerste plaats

Slide 33 - Diapositive

Ik bestelde frieten, want ik hou niet van wafels.

Slide 34 - Diapositive

Let op voor inversie!

Slide 35 - Diapositive

Ik bestelde een wafel, maar Sofie lust dat niet.
woordvolgorde blijft behouden, tenzij ik INVERSIE toepas
INVERSIE: onderwerp staat niet op de eerste plaats

Slide 36 - Diapositive

Ik bestelde een wafel, maar dat lust Sofie niet.
woordvolgorde blijft behouden, tenzij ik INVERSIE toepas
INVERSIE: onderwerp staat niet op de eerste plaats

Slide 37 - Diapositive

en, maar, of, dus, want
verbinden twee HOOFDZINNEN
dwz. zinnen met normale woordvolgorde
tenzij er INVERSIE is. 

Slide 38 - Diapositive

Sven koopt een vis en ...
A
Mark een biefstuk koopt
B
Mark koopt een biefstuk
C
een biefstuk Mark koopt
D
koopt Mark een biefstuk

Slide 39 - Quiz

Ik kies pistache-ijs, want...
A
daarvan ik hou
B
ik daarvan hou
C
ik hou daarvan

Slide 40 - Quiz

Hans kiest vanille en ...
A
Grietje neemt aardbei
B
Grietje aardbei neemt
C
neemt Grietje aardbei
D
aardbei Grietje neemt

Slide 41 - Quiz

Ik ben blij, want gisteren...
A
ik heb gewonnen
B
gewonnen ik heb
C
heb ik gewonnen

Slide 42 - Quiz

Ik bestelde een wafel, maar Sofie lust dat niet.
woordvolgorde blijft behouden, tenzij ik INVERSIE toepas
INVERSIE: onderwerp staat niet op de eerste plaats

Slide 43 - Diapositive

Ik bestelde een wafel, maar dat lust Sofie niet.
woordvolgorde blijft behouden, tenzij ik INVERSIE toepas
INVERSIE: onderwerp staat niet op de eerste plaats

Slide 44 - Diapositive

Els wil de rekening betalen, maar...
ze/te laat/zijn

Slide 45 - Question ouverte

Els wil de rekening betalen, maar weeral...
ze/te laat/zijn

Slide 46 - Question ouverte

inversie
Als een hoofdzin niet met het onderwerp begint, komt subject achter verbum.

Slide 47 - Diapositive

inversie
Ik ga naar huis.
Morgen ga ik naar huis

Slide 48 - Diapositive

en, maar, of, dus, want
verbinden twee HOOFDZINNEN
dwz. zinnen met normale woordvolgorde

Slide 49 - Diapositive

verbindt 2 hoofdzinnen
andere verbindingswoorden
omdat
en
maar
dat
toen
als
terwijl
want
wanneer
of

Slide 50 - Question de remorquage

NEVENSCHIKKING
juxtapositie
2 hoofdzinnen aan elkaar geplakt
SUBJECT - VERBUM - RESTIA
ONDERWERP - WERKWOORD - REST

Slide 51 - Diapositive