week 13 mei

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Ein Jahr hat .. Monate und ... Wochen.

Die Monate auf Deutsch

Bekijk het volgende filmpje en maak aantekeningen over wat over elke maand verteld wordt. Deze aantekeningen kunnen je helpen bij de aansluitende quiz.

Die Erdbeeren werden reif im ....

1. Mai
2. Juni
3. Juli
4. August

Die ersten Blumen sind im ....

1. April
2. März
3. Juni
4. Juli

Der Schneemann war (was) im Monat

1. Januar
2. Februar
3. November
4. Dezember

Im Monat .......... ist es warm und hell

1. Mai
2. Juli
3. Juni
4. August

Die Äpfel werden reif
im ...........

1. Juni
2. Juli
3. August
4. September

Die Kinder baden im Monat ............

1. Juni
2. Juli
3. August
4. Mai

Es regnet viel im Monat ...............

1. Februar
2. April
3. Oktober
4. November

Die Planung 

1. SO datum: 22 mei - overzicht leerstof

2. Wiederholung: persoonlijke voornaamwoorden, voorzetsels 4e naamval

3. Hören und Lesen (oefentoets)

4. Blooket: woordenlijst A

Voorzetsels met 4e naamval

door

voor

tegen

zonder

om 

tot

Blz 18 boek

Voorzetsels met 4e naamval

durch

für 

gegen

ohne 

um 

bis

Blz 18 boek

(ik) Warum spielt ihr ohne ............ ?

(hij) Alles dreht sich immer um .......!

(zij) Warum hat....... das nicht gehört ?

Zelfstandig werken

Achterin boek blz 180 

Maken 1, 2, 3

Klaar? Maak de oefentoets luisteren (en lezen) Kapitel 7

5 minuten leren 

woordenlijst A

Je moet de vertaling goed weten NL-DU en ook het juiste lidwoord

Die Planung 

1. SO datum: 20 mei - overzicht leerstof

2. Wiederholung: naamvallen herkennen

3. Hören und Lesen (oefentoets)

4. Blooket: woordenlijst B

Lingua

Ein Tag am Strand

Kapitel 6 Training - Seite 180

1 mich

2 ihn

3 Sie

4 euch

5 sie

6 dich

1.

Kapitel 6 Training - Seite 180

1. er

2. dich

3. Sie

4. sie

5. ihn

6. mich

2.

Kapitel 6 Training - Seite 180

1. um ihn

2. gegen euch

3. Ohne sie

4. gegen uns

5. für mich

6. für sie

7. um sie

8. ohne Sie

9. für mich

3.

Naamvallen herkennen

Kennst du ihn gut?

Wat is het onderwerp in deze zin?

1. ihn
2. du
3. kennst

Haben Sie den Mann angerufen?

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. Haben
2. Sie
3. den Mann
4. angerufen

Geef bij de volgende vragen bij de woorden die in hoofdletter zijn geschreven aan of het 1e of 4e naamval is.

Der Vater kocht EINE SUPPE.

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Jedes Kind will DRAUßEN SPIELEN

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Wann wirst DU deine Familie besuchen?

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Am Wochenende gibt DAS MÄDCHEN eine Party

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Nog vragen over SO?

Afmaken oefentoets 

Luisteren en lezen Kapitel 7

Woordenlijst B 5 minuten leren

Eventueel nog Lingua