Nederlands - grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Welkom bij Nederlands

Denk je aan...

- ... je leesboek op tafel;

- ... je jas uit;

- ... je telefoon in de telefoonzak. 

persoonsvorm, 

werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Aan het einde van deze les...

• ...kun je in eigen woorden vertellen wat de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp zijn;
• ... kun je de pv, het wwg en het ow vinden in een zin.

persoonsvorm

Het vinden van de persoonsvorm

1. De tijdproef:  de tijd verandert

•           tt: Ik loop naar school                                   
•           vt: Ik liep naar school

Het vinden van de persoonsvorm

2. Vragend maken

•        Ik loop naar school
•       Loop ik naar school?

Wat is de persoonsvorm?
Alle kinderen gooien met sneeuwballen.

Wat is de persoonsvorm?
Hij komt altijd te laat.

1. Hij
2. komt
3. altijd
4. te laat

Het werkwoordelijk gezegde

Het vinden van het werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in een zin:

• De konijnen rennen in mijn tuin.
• De konijnen kunnen in mijn tuin rennen.
• De konijnen willen kunnen rennen in mijn tuin.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn broertje kan goed tekenen.

1. Mijn broertje
2. kan tekenen
3. kan
4. kan goed tekenen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik wil morgen een sneeuwpop maken.

Het onderwerp

Het vinden van het onderwerp

1. Wie of wat + pv is het onderwerp

•        Hij is gisteren naar Parijs gegaan
• Wie of wat + is (gisteren naar Parijs gegaan)? 
• =Hij

Het vinden van het onderwerp

2. De getalsproef (zet de zin het enkelvoud of meervoud). Dan      verandert de pv (=het ww) en het onderwerp.

• Hij is gisteren naar Parijs gegaan.
• Wij zijn gisteren naar Parijs gegaan.
• Hij is -> wij zijn
  

Wat is het onderwerp?
Ajax wordt dit jaar geen kampioen.

1. wordt
2. geen kampioen
3. dit jaar
4. Ajax

Wat is het onderwerp?
Netflix voegt morgen nieuwe films toe.

De persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp door elkaar

Wat is het onderwerp?
De nieuwe auto is kapot.

1. De nieuwe auto
2. is
3. kapot

Wat is de persoonsvorm?
Haar buren hebben een nieuwe hond.

1. Haar buren
2. hebben
3. een nieuwe hond

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn moeder wil een film gaan kijken.

1. wil
2. wil kijken
3. wil gaan kijken
4. gaan kijken