Blok 2 Les 1 Grammatica

Weet je nog?
De persoonsvorm

De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet.

Je vindt de PV via de tijdsproef.
De persoonsvorm is het werkwoord dat in de zin verandert als je deze zin in een andere tijd zet.

Van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
of
Van verleden tijd naar tegenwoordige tijd.

Hugo heeft de trein gemist.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
Nederlands

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Weet je nog?
De persoonsvorm

De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet.

Je vindt de PV via de tijdsproef.
De persoonsvorm is het werkwoord dat in de zin verandert als je deze zin in een andere tijd zet.

Van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
of
Van verleden tijd naar tegenwoordige tijd.

Hugo heeft de trein gemist.

Slide 1 - Diapositive

Weet je nog?
Het werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in een zin
Een PV hoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde!

Voorbeeld:
Hugo heeft de trein gemist.

wwg: heeft gemist

Slide 2 - Diapositive

Weet je nog?
Het onderwerp

 Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde (WWG)

Voorbeeld:
Hugo heeft de trein gemist.

wwg: heeft gemist --> Wie of wat heeft gemist?
ond: Hugo

Slide 3 - Diapositive

Weet je nog?
Het lijdend voorwerp
  • Er staat niet altijd een lv in een zin
  • Er staat maximaal 1 lv in een zin
  • Begint nooit met een voorzetsel: aan/op/tussen/met
                          Wie of wat + wwg + onderwerp?

Voorbeeld: Hugo heeft de trein gemist.
Wie/wat + heeft gemist (wwg) + Hugo (ond)?
lv: de trein

Slide 4 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.
Het geeft aan voor/aan wie iets bestemd is. 

Stel jezelf de volgende vraag: aan/voor wie  + wwg + ond + lv




Slide 5 - Diapositive

Zo vind je het meewerkend voorwerp
  1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?


Slide 6 - Diapositive

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
PV = 
OND = 
WWG = 
LV = 
MV =

Slide 7 - Diapositive

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
PV = 
OND = 
WWG = 
LV = 
MV =

Slide 8 - Diapositive

Hugo heeft de trein gemist.
PV = 
OND = 
WWG = 
LV = 
MV =

Slide 9 - Diapositive

Mag ik de blauwe afstandsbediening?
PV = 
OND = 
WWG = 
LV = 
MV =

Slide 10 - Diapositive