H7.8 Energie

Thema 7 Ecologie en Milieu
Basisstof 8 Energie

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thema 7 Ecologie en Milieu
Basisstof 8 Energie

Slide 1 - Diapositive

wat is aerobe dissimilatie?
A
dissimilatie die zuurstof oplevert
B
dissimilatie zonder zuurstof
C
dissimilatie met voldoende zuurstof
D
het bestaat niet

Slide 2 - Quiz

Wat betekent aeroob:
A
zonder zuurstof
B
met zuurstof

Slide 3 - Quiz

Stikstof wordt afgekort als?
A
P
B
N
C
C
D
S

Slide 4 - Quiz

Denitrificerende bacteriën maken...
A
N2
B
NO3-

Slide 5 - Quiz

Er zit veel stikstof in...
A
(Biologische) mest
B
Kunstmest
C
Dode planten/dieren resten
D
Alle bovenstaande opties

Slide 6 - Quiz

Stikstofbindende bacteriën gebruiken...
A
N2
B
NO3-

Slide 7 - Quiz

(Binas 93G) De omzetting van nitriet naar nitraat noemen we
A
ammonificatie
B
denitrificatie
C
nitrificatie
D
stifstoffixatie

Slide 8 - Quiz

(Binas 93G of bron 7) De omzetting van eiwit naar ammoniak noemen we
A
ammonificatie
B
denitrificatie
C
nitrificatie
D
stifstoffixatie

Slide 9 - Quiz

(Binas 93G of bron 7) De omzetting van nitraat naar stikstofgas noemen we
A
ammonificatie
B
denitrificatie
C
nitrificatie
D
stifstoffixatie

Slide 10 - Quiz

Welke functie hebben de bacteriën in de wortelknolletjes van vlinderbloemige planten?
A
Het omzetten van nitraat in nitriet
B
Het omzetten van nitriet in nitraat
C
Het binden van de N2 uit de lucht
D
Het omzetten van nitraat in N2

Slide 11 - Quiz

Hoe kan NH3 uit de kringloop verdwijnen?
A
omzetten naar NH4+
B
ammonificatie
C
vervluchtiging
D
uitspoeling

Slide 12 - Quiz


Wat is de relatie tussen de bacteriën in het wortelknolletje en de lupineplant?
A
commensalisme
B
concurrentie
C
mutualisme
D
parasitisme

Slide 13 - Quiz

Melkzuurgisting is een anaeroob proces
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN gevolg van milieuproblemen?
A
Stijging van de temperatuur
B
Zeespiegelstijging
C
De bevolking groeit
D
Soorten dieren en planten nemen af.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent biodiversiteit?
A
Variatie aan soorten in de natuur
B
Verdwijnen van een soort
C
Individuen van een soort hebben moeite om in leven te blijven
D
Individuen hebben moeite zich voort te planten

Slide 16 - Quiz

Hoe kun je biodiversiteit vergroten?
A
Overal een climax ecosysteem laten ontstaan
B
Variatie in het landschap aanbrengen
C
Het land versnipperen
D
Veel kleine natuurgebieden maken

Slide 17 - Quiz

Waar is de biodiversiteit het grootst
A
In een maisveld
B
In een betegelde achtertuin
C
In een bos
D
In een supermarkt

Slide 18 - Quiz

Nitraat
Ammonium
Plant. eiwitten
Dierlijke
eiwitten
Stikstofgas

Slide 19 - Question de remorquage

Als natuurgebieden behouden moeten worden zoals ze zijn, moeten gebieden worden beheerd. Hiernaast zie je daar een voorbeeld van. Door vlakke gebieden te begrazen voorkom je successie en blijft het gebied als zodanig behouden.
Welke van de volgende redenen is of zijn juist om het gebied te begrazen?
A
door begrazing groeien er minder grote planten. Hierdoor is er meer zonlicht voor kleinere plantensoorten
B
door begrazing krijgen andere plantensoorten meer kans omdat er minder concurrentie is
C
door begrazing blijft het gebied behouden waardoor het als recreatiegebied kan worden gebruikt
D
door begrazing openen er meer niches en neemt de biodiversiteit toe.

Slide 20 - Quiz

Zie de afbeelding hiernaast.
Wat is er weergegeven en waarom worden deze constructies vaker toegepast?
A
aquaduct - om het scheepvaart verkeer te stimuleren
B
aquaduct - om meer meertjes onderlingt te verbinden
C
ecoduct - ter voorkoming van versnippering
D
ecoduct - ter verkleining van de biodiversiteit

Slide 21 - Quiz

De ooievaar en de bever stonden vroeger op de rode lijst. Inmiddels gaat het een stuk beter met deze soorten. Dit komt omdat er een aantal jaar geleden een aantal beheermaatregelen zijn genomen.
Geef een voorbeeld van een beheermaatregel die genomen kan zijn om deze soorten te redden.

Slide 22 - Question ouverte

Koolstofkringloop
Koolstof in koolstofdioxide ( in de lucht)
koolstof in glucose
(producenten)
koolstof in plantaardige energierijke stoffen
koolstof in dierlijke energierijke stoffen
(consumenten)
Koofstof in energierijke stoffen
(reducenten)
verbranding
fotosynthese
Verbranding
verbranding
voortgezette assimilatie

Slide 23 - Question de remorquage

Fossiele brandstoffen

Slide 24 - Carte mentale

Waaruit bestaan fossiele brandstoffen?
A
Organische stoffen
B
Anorganische stoffen

Slide 25 - Quiz

Waar komen organische stoffen vandaan?

Slide 26 - Question ouverte

Dus wat zijn fossiele brandstoffen?

Slide 27 - Question ouverte

Wat komt vrij bij het verbranden van fossiele brandstoffen?
A
Anorganische stoffen die koolstof bevatten
B
Organische stoffen die sulfaat bevatten

Slide 28 - Quiz

Koolstofkringloop
Koolstofdioxide
Andere organische stoffen
Glucose
Organische stoffen
Organische stoffen
Dissimilatie
Detritus (= afval)
Koolstofassimilatie
Dissimilatie
Voortgezette assimilatie
Consumenten
Producenten
Reducenten
Fossiele brandstoffen

Slide 29 - Question de remorquage

Toename CO2
  1. Fossiele brandstoffen liggen diep in de grond en zijn niet langer onderdeel van de koolstofkringloop.
  2. Doordat mensen de fossiele brandstoffen diep uit andere aardlagen halen en verbranden neemt de totale hoeveelheid CO2 toe.
  3. Die CO2 kan niet meer zo snel verdwijnen uit de kringloop

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Broeikaseffect
1. Zonnestralen gaan richting de aarde
2. Een deel van de zonnestralen warmt de aarde op
3. Een ander deel wordt teruggekaatst naar de ruimte
4. Doordat de aarde opwarmt straalt de aarde ook warmte uit.
5. Door de atmosfeer wordt een deel van de warmtestraling van de aarde tegengehouden en teruggekaatst naar de aarde.
6. De atmosfeer voorkomt dat de aarde teveel afkoelt

Slide 32 - Diapositive

Versterkt broeikaseffect
Het verbranden van fossiele brandstoffen leidt tot meer broeikasgassen in de atmosfeer waardoor de dichtheid van de atmosfeer toeneemt.

Doordat de dichtheid van de atmosfeer toeneemt wordt er meer warmtestraling van de aarde tegengehouden door de atmosfeer dan voorheen. Gevolg: de aarde warmt op 

Slide 33 - Diapositive

Mogelijke oplossingen
Probleem: teveel broeikasgassen

Oplossing: Minder broeikasgassen

Mogelijkheden:
  • Duurzame energiebronnen zoals wind, water en zon.
  • Biobrandstoffen die afkomstig zijn van biomassa. Biobrandstoffen worden niet gehaald uit diepe aardlagen en zijn onderdeel van kleine koolstofkringloop. Totale CO2 neemt dus niet toe. 

Slide 34 - Diapositive

Waaruit bestaat de atmosfeer?
A
Organische stoffen zoals C6H12O6
B
Anorganische stoffen zoals CO2, CH4 en H2O

Slide 35 - Quiz

Welke stoffen komen vrij bij verbranding van fossiele brandstoffen?
A
Organische stoffen zoals C6H12O6
B
Anorganische stoffen zoals CO2, CH4 en H2O

Slide 36 - Quiz

Wat veranderd er eerst in ecosystemen door klimaatverandering?
A
Biotische factoren
B
Abiotische factoren

Slide 37 - Quiz

Hebben soorten in climaxecosystemen een hoge of een lage tolerantie?
A
Hoge tolerantie
B
Lage tolerantie

Slide 38 - Quiz

Wat voor effect zal dus klimaatverandering (het veranderen van de abiotische factoren) hebben op een ecosysteem?

Slide 39 - Question ouverte

Eutrofiëring 
1
2
3
4
5
6
Door afwezigheid zuurstof vrijwel geen leven meer
meer mineralen in oppervlaktewater
andere organismen sterven
reducenten nemen toe
algenbloei
door verminderd zonlicht sterven ondergedoken waterplanten

Slide 40 - Question de remorquage

Huiswerk
Opdrachten 63 t/m 69

Slide 41 - Diapositive