Spelling les 5 herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Vrijdag

27 september

27-9-2023

• Quiz
• Huiswerk

Lesdoel

Aan het einde van de les weet ik of ik werkwoordspelling al goed beheers.

De regel van 't exkofschip is voor

1. spelling van werkwoorden in VT
2. spelling van werkwoorden in TT
3. spelling van zelfstandige naamwoorden
4. spelling van alle woorden

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling (t.t.).

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

(vinden) Ik ... spelling erg lastig (t.t.)

1. vint
2. vind
3. vindt

werkwoordspelling (t.t.)

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling (v.t.)

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren? (t.t.)

1. Vindt
2. Vind

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling. (v.t.)

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

werkwoordspelling (v.t.)

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt? (t.t.)

1. word
2. wordt

Werkwoordspelling

Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen. (t.t.)

1. vind/aanmeld
2. vindt/aanmeldt
3. vindt/aanmeld
4. vind/aanmeldt

Er is gisteren veel (gebeuren). (v.t.)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeurde

Hij (vervelen) zich. (t.t.)

1. verveeld
2. verveeldt
3. verveelt
4. verveelde

De medewerker (verklaren)
onschuldig te zijn. (t.t.)

1. verklaren
2. verklaarde
3. verklaard
4. verklaart

Hij heeft zijn moeder jaren (verzorgen). (v.t.)

1. verzorgdt
2. verzorgt
3. verzorgd
4. verzorgen

Dat (veranderen) nooit. (t.t.)

1. verandert
2. veranderd
3. verander
4. veranderdt

De situatie (blijken) onhoudbaar te zijn. (v.t.)

1. bleek
2. blijkte
3. bleken
4. blijkde

De dokter (verbinden) de wond. (v.t.)

1. verbinden
2. verbindt
3. verbont
4. verbond

De storm (verwoesten) onze tuin. (v.t.)

1. verwoesde
2. verwoestte
3. verwoeste
4. verwoesdte

De (verwoesten) tuin.

1. verwoesde
2. verwoestte
3. verwoeste
4. verwoesdte

Hoe lang (branden) de kaarsen gister? (v.t.)

1. branden
2. brandten
3. brandden
4. gebrand

Waar heb jij die taart (bestellen). (v.t.)

1. bestelt
2. besteld
3. besteldt

De auto (starten) vanmorgen niet. (v.t.)

1. starte
2. startte
3. start
4. stardte

Dat meisje (giechelen) als je haar (aankijken). (t.t.)

1. giechelt, aankijkd
2. giecheld, aankijkt
3. giechelt, aankijkt
4. giecheld, aankijkd

Jan (verzenden) het pakketje. (t.t.)

1. verzend
2. verzond
3. verzent
4. verzendt

Ik (ruiken) dat de pizza (aanbranden). (t.t.)

1. rook, afbrandde
2. ruik, afbrandt
3. ruikt, afbrant
4. ruik, afbrand

De docent heeft dat (beloven). (v.t.)

1. belooft
2. beloofdt
3. beloofde
4. beloofd

Wat _______ (vinden) je leraar van je werk?

1. vind
2. vindt
3. vinden

(Houden) __________ jij van chocolade?

1. Houd
2. Houdt
3. Houden

Het feest _______ (zijn) uitgesteld.

1. is
2. zijn

Het vliegtuig ___________ (landen) op Schiphol.

1. land
2. landt
3. landen

Het nieuwtje ___________ (verspreiden) zich snel door de school.

1. verspreidde
2. verspreidden

Hij ___________ (schrijven) het antwoord stiekem in zijn hand.

1. schrijfde
2. schreef
3. schrijfte

Die familie __________ (verhuizen) bijna elk jaar.

1. verhuisde
2. verhuisden
3. verhuizde
4. verhuizden

Werkwoordspelling is makkelijk

😒🙁😐🙂😃

Noteer het meervoud van deze woorden:

glas

bureau

hyena

baby

ski

• glazen
• bureaus
• hyena's
• baby's
• ski's

Schrijf het voltooid deelwoord op:

eten

lopen

kopen

drinken

verhuizen

• gegeten
• gelopen
• gekocht
• gedronken
• verhuisd

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord:

De zanger is overleden.          De ________________ zanger.

De president wordt gehaat. De _________________ president.

De bloemen zijn verpot.         De _________________ bloemen.

De brief is geschreven.          De  _________________ brief.

Het kind is gegroeid.              Het ________________ kind.

• overleden
• gehate
• verpotte
• geschreven
• gegroeide

Ontleed volledig

De directeur gaf haar een mooi cadeau. 

PV =

WWG =

OND =

LV =

MWV =

• gaf
• gaf
• De directeur
• een mooi cadeau
• haar

Ontleed volledig

De verbouwing van de flat gaf een aantal problemen aan de omwonenden. 

PV =

WWG =

OND =

LV =

MWV =

• gaf
• gaf
• De verbouwing van de flat
• een aantal problemen
• aan de omwonenden

Huiswerk

Wat?	Ga naar blok 7 bijspijkeren spelling Maken: 1.8 + 1.9 + 2.7 + 2.8 + 2.9
Wanneer?	Dinsdag, lesuur 8
Hoe?	Je mag muziek luisteren. Je mag overleggen in tweetallen. Let op je volume.
Leren?	Zie samenvatting in Classroom Woordenlijst examenwoorden
Toets?	Volgende week 4 oktober oefentoets spelling en grammatica!