Les Farida 25-10

• ANT2+
• Basisschool
• Groep 5

Hallo

Programma:

- Lekker lezen: Dolfje

- Onderzoekje over de wintertijd 

- Juf Farida geeft les over de wintertijd

- Oefenen met begrijpend lezen 

-raadsels maken

- Spelling 

Wintertijd / Zomertijd

Juf Farida geeft straks een lesje over de wintertijd en de zomertijd. De juf gaat uitleg geven over:

- Wat de wintertijd en de zomertijd is

- Waarom de wintertijd en zomertijd bestaan

- Wanneer het wintertijd is en wanneer het zomertijd is

- Of het handig is om wintertijd en zomertijd te hebben

Maar eerst...

Onderzoek doen!

Voordat je een les geeft, moet je je eerst verdiepen in het onderwerp. Dit doen we door filmpjes te kijken en een tekst te lezen. 

Wintertijd gaat in, maar waarom eigenlijk?

Deze week duurt je weekend een uurtje langer: de wintertijd gaat in. In de nacht van zaterdag op zondag gaat de klok om 03:00 ‘s nachts een uur terug. Geniet ervan, het is mogelijk één van de laatste keren dat dat gebeurt. Het Europees Parlement wil namelijk af van het halfjaarlijkse verzetfestijn.

De wintertijd bestaat alleen maar omdat de zomertijd bestaat. Dat klinkt gek, maar dat is het niet. De wintertijd is de standaardtijd. De zomertijd is erbij gekomen, zodat mensen in de zomer langer in het licht wakker kunnen blijven.

In de ochtend komen de mensen later hun bed uit en dat zou meer elektriciteit besparen.

Sommige mensen willen de zomertijd afschaffen: het verstoort namelijk de biologische klok. Mensen raken in de war van de tijd en krijgen er last van. Ze zijn bijvoorbeeld heel erg moe. Een meerderheid van het Europees Parlement wil er vanaf in 2021. De EU-landen kunnen zelf bepalen of zij daarna permanent op zomer- of wintertijd overschakelen.

Juf Farida legt uit...

De wintertijd! 

Begrijpend lezen

begrijpend lezen

Jarig in de ruimte 

woordenschat

doel

Je leert de betekenis van woorden opzoeken en toepassen in zinnen.

Lees de tekst 

Noem een ander woord (synoniem) voor

astronauten (r.2)

Wat betekent 

internationale (r.3)?

Leg uit wat een vrachtruimteschip (r.6) is.

Noem een ander woord (synoniem) voor 

gedurende (r.10)

Wat is een ander woord voor constant (r. 10)?

1. nooit
2. gewoon
3. tijdens
4. aanhoudend

Wat is een ander woord (synoniem) voor 

tijdrekening (r.17)?

1. maand
2. dag
3. jaartelling
4. minuut

Leg met eigen woorden uit wat een kalender (r.20) is.

Bedenk een zin met de woorden astronauten en gedurende.

Bedenk een zin met de woorden internationale en kalender.

Bedenk een zin met de woorden vrachtruimteschip en constant

Lees het raadsel.

Weet jij welk woord wordt bedoeld ?

Wat is jouw antwoord
op het raadsel ?

Welk woord wordt
hier bedoeld ?

Een raadsel is een spelletje.

Daarbij moet je antwoord vinden op een vraag .

Je moet bijvoorbeeld raden welk woord er wordt bedoeld.

Je krijgt alleen aanwijzingen over het woord.

Een raadsel eindigt vaak met : Ra,ra wat is het ?

Je gaat twee raadsels maken

- Bedenk waarover de raadsels gaan.

bijvoorbeeld een sport of een lichaamsdeel.

-Zeg in een paar zinnen wat over het woord.

-Denk erom: geef aanwijzingen.

Je mag het woord niet noemen.

Maak een raadsel niet te moeilijk.

Een ander moet het wel kunnen raden

Mijn eerste
raadsel :

Mijn tweede
raadsel

Spelling

Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.

Iets gebeurt nu of in de toekomst

Ik werk in de haven.

Jij fietst naar school.

We gooien de bal zo hard mogelijk.

De kleuters luisteren aandachtig naar de juf.

De denkstappenkaart t.t. (groene gedeelte)

Weetje:

Als het woord dat je moet invullen in de zin, de persoonsvorm is. Gebruik dan de bovenste helft van je denkstappenkaart.

(de persoonsvorm vind je door de zin vragend te maken, het woord komt dan vooraan. Het is een doewoord: werken, lopen, branden enz.

Kijk maar eens naar het werkwoord worden 

Persoonsvorm enkelvoud 

ik, ......jij?                                   word

jij, je, u,hij, zij, het                  wordt

Persoonsvorm meervoud

wij,we, zij, ze, jullie         worden           

Kom, we gaan eens even oefenen!

Je ........(worden, t.t.) helemaal gek van al die domme vragen.

1. word
2. wordt
3. wort
4. worden

Ik ...........
(schitteren, t.t.) in de volgende wedstrijd.

1. schittert
2. schitteren
3. schitter
4. schiter

Die Russische dansers en danseressen ...........
(schitteren, t.t.) als nooit te voren in dat ballet.

1. Schitteren
2. Schitterten
3. Schitterden

Dirk ........(krabbelen, t.t.) vlug een paar antwoorden neer om snel weer te kunnen gaan spelen.

1. krabbeld
2. krabbel
3. krabbelen
4. krabbelt

Mijn vader ....... (schakelen, t.t.) moeiteloos tussen talen, tijdens een gesprek.

1. schakelt
2. schakelen
3. schakeld
4. schakel

Hij ..........(volhouden, t.t.) nog steeds ......dat hij het niet heeft gedaan.

1. hout vol
2. houden vol
3. volhouden
4. houdt vol

Nadja ........(worden, t.t.) naar haar stoel geleid.

1. word
2. wort
3. wordt
4. werd

........(verdwijnen, t.t.) je in een grote wolk rook.

1. verdween
2. verdwijnt
3. verdwijnde
4. verdwijn

Alfons .........(informeren, t.t.) altijd naar de prijzen van de vliegtickets.

1. informeerd
2. informeerde
3. informeren
4. informeert

Martijn .......(presenteren, t.t.) zich als een echte kanjer.

1. presenteert
2. presenteerde
3. presenteerdt
4. presenteerd

Mijn moeder ........ (beweren, t.t.) dat ze de lekkerste taarten bakt.

1. beweert
2. beweerd
3. beweerdt
4. beweerde

(redden, t.t.) ........jij
je hier wel even alleen?

1. red
2. ret
3. redde
4. redt