Unidad 4. C1. Alle gramática+leerdoelen

¡Bienvenidos chicos y chicas!
martes, 30 de enero de 2024
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos chicos y chicas!
martes, 30 de enero de 2024

Slide 1 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer hoy?
  1. Deberes
  2. Objetivos de la unidad 4.
  3. Repasamos el vocabulario.
  4. Seguimos con la unidad 4. Gramática.
  5.  ¡A trabajar!
  6. Final de la clase. ¿Qué has aprendido hoy?

Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Leerdoelen
  • Ik kan over eten/drinken en eetgewoontes vertellen.
  • Ik kan het werkwoord “querer” (willen) vervoegen.
  • Ik ken de onbepaalde lidwoorden in het Spaans.
  • Ik kan het weerwoord “ gustar” (leuk/lekker vinden) vervoegen.
  • Ik weet wanneer “Hay” (er is/er zijn) in het Spaans moet gebruiken.
  • Ik weet wat telbare en niet-telbare woorden zijn.

 

Slide 3 - Diapositive

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Succescriteria's
  • Ik ken 5 Spaanse gerechten en hun ingrediënten.
  • Ik ken 20 namen van levensmiddelen.
  • Ik kan aangeven of ik iets wel of niet leuk/lekker vind door middel van het ww gustar.
  • Ik kan aangeven wat ik wil door gebruik te maken van het ww "querer"
  • Ik kan 10 eetgewoontes benoemen.
  • Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 4











Slide 4 - Diapositive

Unidad 4. Gramática
1. Het werkwoord "querer" (willen)
2. Onbepaalde lidwoorden
3. Telbare en ontelbare zelfstandig naamwoorden
4. Hay (er is/er zijn)
5. Het werkwoord "gustar" (leuk/lekker vinden)

Slide 5 - Diapositive

VERBOS -ER
COMER                            TENER                        QUERER                      
Com-o                              Ten-g-o                       Quier-o                                (yo)
Com-es                            Tien-es                      Quier-es                              (tú)
Com-e                               Tien-e                        Quier-e                                (él, ella, usted)
Com-emos                     Ten-emos                 Quer-emos                        (nosotros, nosotras)
Com-éis                           Ten-éis                      Quer-éis                               (vosotros, vosotras)
Com-en                            Tien-en                     Quier-en                               (ellos, ellas, ustedes)

Slide 6 - Diapositive

Unidad 4. Gramática

Slide 7 - Diapositive

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
lápiz

Slide 8 - Question de remorquage

Unidad 4. Gramática
Telbare woorden:
Kunnen enkelvoud of meervoud zijn:
"Quiero una manzana/ Quiero unas manzanas.
Niet telbare woorden:
Zijn altijd enkelvoud en hebben geen lidwoord:
"Quiero leche"   (Ik wil melk)          (quiero un vaso de leche)
"Quiero azúcar" (Ik wil suiker)

Slide 9 - Diapositive

Unidad 4. Gramática
Hay: Er is/Er zijn
Gebruik jij voor onbepaalde zaken of personen in zowel enkelvoud en meervoud.

"Hay unas manzanas encima de la mesa."
"Hay leche en la nevera."
"Hay un profesor en la clase"


Slide 10 - Diapositive

El verbo gustar

Slide 11 - Diapositive

Gustar betekent = leuk vinden of houden van.
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 12 - Diapositive

Je gebruikt ook altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizza(s). 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gusta la pizza. 
Me gustan las pizzas.
¿Te gustan las pizzas?
VOORBEELD:
Ik hou van pizza.
Ik hou van pizza(s).
Hou jij van pizza's?

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. Ik hou van pizza.

Het gaat om de persoon ik, dan gebruiken we het meewerkend voorwerp ME . 

Slide 16 - Diapositive

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 17 - Diapositive

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 18 - Diapositive

Voorbeelden
Wij houden van pizza (la pizza)

het gaat om de 'wij' persoon. 
Dus: NOS .....la pizza

Nu nog gustar: pizza = zelfstand nw ENKelvoud--> dus GUSTA
nos GUSTA la pizza


Slide 19 - Diapositive

Voorbeelden
Jij houdt van dieren (los animales)

Het gaat om de 'jij' persoon.
Dus: TE ..... los animales

Nu nog gustar: dieren = zelfstand nw MEERVOUD--> dus GUSTAN
te GUSTAN los animales


Slide 20 - Diapositive

Voorbeelden
zij houdt van pizza en chocolade (la pizza Y el chocolate)

Het gaat om de 'zij' persoon. 
Dus: (a ella) LE .... la pizza y el chocolate

Nu nog gustar: pizza en chocolade = twee zelfstandig naamwoorden enkelvoud, meer dan één
 dus --> dus GUSTAN
le GUSTAN la pizza y el chocolate

Slide 21 - Diapositive

Het werkwoord "gustar" (leuk/lekker vinden)

(a mí ) me
(a ti)    te
(a él/ella/usted) le                  GUSTA
(a nosotros/as) nos               GUSTAN     (a vosotros/as)  os                    
(a ellos/ellas/ustedes) les

Me gusta la fruta.
Te gusta comer pizza.
Le gustan las patatas.

¿Cúanto te gusta?
Me gusta mucho comer pizza.
Me gusta bastante la leche.
Me  gustan poco los tomates.

No me gusta mucho comer pescado            -    
No me gustan  nada  las veduras                    - -

Slide 22 - Diapositive

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n) 
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 23 - Diapositive

Verplichte opdrachten:
TB U4 Gramática
Opdracht 4 en 5
Zinnen maken
woorden leren


Si terminas/Als je klaar bent?
WB U4 Gramática 
Opdracht 1 t/m 5 en 7 t/m 9

Vocabulario  unidad 4
Frases claves unidad  unidad 4


Optionele opdrachten:
(verdieping / verbreding)
TB U4 Gramática 
Opdracht 6
WB U4 Gramática 
Opdracht 6 10 t/m 16



Slide 24 - Diapositive


De leerdoelen van dit hoofdstuk zijn voor mij duidelijk
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage