Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Verwijswoorden
Slide 1 - Diapositive
Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les weet je
.....wat verwijswoorden zijn en hoe en waarom je ze gebruikt
Slide 2 - Diapositive
Wat zijn verwijswoorden?
Slide 3 - Question ouverte
Noem eens een paar verwijswoorden!
Slide 4 - Carte mentale
Lees de volgende zinnen. Wat valt je op?
Pieter loopt naar de deur. Pieter doet de deur open. Pieter neemt een pakketje aan van de postbezorger en Pieter legt het pakketje op de tafel. Het pakketje is voor de moeder van Pieter en Pieter is nieuwsgierig. Van wie is het pakketje?
Slide 5 - Diapositive
Lees de volgende zinnen. Wat valt je op?
Pieter loopt naar de deur. Hij doet de deur open en neemt een pakketje aan van de postbezorger. Pieter legt het pakketje op de tafel. Het is voor zijn moeder en hij is nieuwsgierig. Van wie is het?
Slide 6 - Diapositive
Verwijswoorden
Verwijswoorden zorgen ervoor dat je woorden niet de hele tijd hoeft te herhalen.
Verwijswoorden verwijzen naar personen, dingen, plaatsen en tijdstippen.
Voorbeeld: Mevrouw Jansen pakt haar laptop. Zij gaat zitten.
Datgene waar het verwijswoord naar verwijst heet het antecedent (mevrouw Jansen).
Slide 7 - Diapositive
Duidelijk verwijzen
John geeft aan Idris een cadeau. Hij neemt het vervolgens mee naar huis.
Slide 8 - Diapositive
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte.
Slide 9 - Diapositive
docent.plot26.nl
Slide 10 - Lien
Signaalwoorden
Soort verband
Signaalwoorden
Conclusie
dus, hieruit volgt, dan ook, concluderend
Opsomming
en, ook, bovendien, ten eerste
Verklaring
Want, omdat, dus
Tegenstelling
Maar, toch, terwijl, hoewel
Toelichting
Bijvoorbeeld, zo zoals, denk aan
Slide 11 - Diapositive
Voorbeeld:
a. Signaalwoord: en.
b. Verband: opsomming.
c. Zin: Je hebt je huiswerk gemaakt én je stelt vragen in de les. Goed gedaan!
d. Uitleg: Er is hier sprake van een opsomming, omdat er wordt opgesomd wat iemand goed heeft gedaan.
Slide 12 - Diapositive
Aan de slag!
1. Inloggen ELO --> bronnen --> Plot26/Blink
2. Meld jezelf aan bij je eigen klas
3. Ga naar de toolbox --> Signaalwoorden 4. Opdracht:
- Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband.
- Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten.
- Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat.
Slide 13 - Diapositive
Verwijswoorden
Slide 14 - Diapositive
Aan de slag!
Individueel en in stilte (10 minuten). Daarna fluisteren.
Vragen? Na tien minuten!
Klaar? Ga lezen in je leesboek of ga oefenen in de spellingsapp.
Opdracht: Maak van Lezen 3 les 3 opdracht 2, 3 en 4.
Slide 15 - Diapositive
Voor vandaag:
Signaal- en verwijswoorden nabespreking
Oefenen met grondig lezen
Oefenen met signaalwoorden
Slide 16 - Diapositive
Les 3 opdracht 3
Slide 17 - Diapositive
Maak een zin met waar een opsommend verband in zit.
Slide 18 - Question ouverte
DEZE, DIE, DAT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN
Dit zijn verwijswoorden.
Slide 19 - Diapositive
deze, die, dit, dat
- deze en die bij de-woorden
- dit en dat bij het-woorden
Slide 20 - Diapositive
De man klimt. Hij draagt een veiligheidsgordel, Die hem beschermt tegen het vallen. Zijn helm geeft hem extra bescherming. Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen. Waar verwijst "hem" in regel 3 naar?
A
hij
B
de man
C
een veiligheidsgordel
D
beschermingsmiddelen
Slide 21 - Quiz
De man klimt. Hij draagt een veiligheidsgordel, Die hem beschermt tegen het vallen. Zijn helm geeft hem extra bescherming. Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen. Waar verwijst "deze" in de laatste regel naar?
A
hij
B
de men + hem
C
een veiligheidsgordel +
zijn helm
D
beschermingsmiddelen
Slide 22 - Quiz
Maak een zin met een verwijswoord.
Slide 23 - Question ouverte
Wat is het verwijswoord en wat is het antecedent? Is het boek uitgeleend? Dan kun je het reserveren.
Slide 24 - Question ouverte
Ik begrijp wat verwijswoorden zijn en kan ze ook vinden als ik een tekst lees.