grammaire D chapitre 6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Qu'est-ce qu'on va faire?

- chapitre 6: grammaire D

Les devoirs:

faire: ex. 17

apprendre: grammaire D (chapitre 6)

Poser une question

grammaire H, chapitre 5

Hoe stel je een vraag?

1.  zonder een vraagwoord

2. met een vraagwoord

Zonder een vraagwoord

1. De gewone zin met een vraagteken erachter.

exemple: Tu as le livre? 

2. est-ce que + gewone zin met vraagteken.

exemple: est-ce que tu as le livre? 

est-ce qu'il a l'argent?

3. inversie. --> EXTRA (3 havo)

exemple: as-tu le livre?

Attention!!! EXTRA (3 havo)

- De inversie is alleen mogelijk bij een persoonlijk voornaamwoord en niet bij een naam of een zelfstandig naamwoord!

- Klinkerbotsing? voeg dan een "t" toe tussen het werkwoord en het persoonlijk voornaamwoord. 

exemple: va-il --> va-t-il 

X

Met een vraagwoord

1. vraagwoord + est-ce que + gewone zin

exemple: Pourquoi est-ce que tu aimes l'école?

2. vraagwoord + gewone zin

exemple: Pourquoi tu n'aimes pas l'école?

3. gewone zin + vraagwoord

exemple: Tu habites où?

4. vraagwoord + inversie EXTRA (3 havo)

exemple: Où vas-tu? 

Vraagwoorden (uit je hoofd leren)

où = waar

quand = wanneer

comment = hoe

combien = hoeveel

pourquoi = waarom

qui = wie

qu'est-ce que = wat

Het vraagwoord "quel" 

- Quel(le)(s) + zn = welke 

- maar... wordt "quel(le)(s)" gevolgd door "est/sont"? --> = wat 

- waarom heb ik (le)(s) geschreven denk je?

Très bien!!

- Quel past zich aan het zelfst. nw waarbij het hoort. 

exemple: Quel est le sujet? / Quelle fille aimes-tu? 

	Mannelijk	Vrouwelijk
Enkelvoud	quel	quelle
Meervoud	quels	quelles