H4 : chapitre 4 : grammaire II

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

chapitre 4

*Weet ik wat een meewerkend - en lijdend voorwerp is en weet ik hoe ik deze kan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

*Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.

Deze les : verwerk de lessonup in je aantekeningenschrift! Daarna grammaire II maken in je werkboek (86)

Het pers vnw als lijdend vw

me=me

te=je

le=hem

la=haar

nous=ons

vous=jullie,u

les=hen

Je vois Jean  =>  je le vois =ik zie hem

Je cherche Paulette => je la cherche - ik zoek haar.

Je mets mes chaussures :=>  je les mets - ik trek ze aan.

Je vais mettre mes chaussures  => je vais les mettre - ik ga ze aantrekken

je veux chercher Paulette =>  je veux la chercher - ik wil haar zoeken

Je kunt een lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. De plaats van het lijdend voorwerp (me te le la nous vous les) is voor het hele werkwoord. Staat er geen heel werkwoord in de zin? Dan voor de persoonsvorm

 Je kunt een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son livre?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 

         meervoud - les                          Tu vois Lucie et Thomas?
                                                                   Oui, je les vois.

/

persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp : 

regarder=kijken / voir=zien /aider=helpen/ écouter=luisteren/ connaître=kennen

chercher=zoeken

Je veux voir Paulette => Paulette vervang ik door la (want vrouwelijk lijdend voorwerp) en la zet ik voor een heel werkwoord (in dit geval voir) : 

Je veux la voir = ik wil haar zien

Je vois Paulette => Paulette wordt weer vervangen door LA. Er staat geen heel werkwoord in de zin dus we zetten LA voor de persoonsvorm :

Je la vois = ik zie haar.

je mets les chaussures (ik trek de schoenen aan ) => je les mets (ik trek ze aan)

je veux mettre les chaussures (ik wil de schoenen aantrekken) => je veux les mettre

J'aide mon grand-père ( ik help mijn opa) => je l'aide  (le aide wordt l'aide)

je veux aider mon grand-père  (ik wil mijn opa helpen) je veux l'aider.

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp 

répondre à = beantwoorden (aan)/ écrire à = schrijven (aan)/donner à = geven (aan)  dire à = zeggen (aan)/parler à = praten (met)/ téléphoner à = bellen (met)/demander à = vragen (aan)

Elle dit bonjour à moi. (aan/tegen mij) > Elle me dit bonjour.

Ses parents donnent un cadeau à toi. (aan jou) > Ses parents te donnent un cadeau.

Je dis bonjour à ma belle-mère. (aan/ tegen haar) > Je lui dis bonjour.

Mon père donne une clé à ma soeur et moi. (aan ons) > Mon père nous donne une clé.

Je raconte une histoire à vous (aan jullie/u) > Je vous raconte une histoire.

Il raconte des histoires à ses copains. (hun of aan hen) > Il leur raconte des histoires.

persoonlijk voornaamwoord

onderwerp	met nadruk / na vz	lijdend voorwerp	meewerkend voorwerp
je	moi	me/ m'	me / m
tu	toi	te/t'	te/ t'
il	lui	le/ l'	lui
elle	elle	la/ l'	lui
nous	nous	nous	nous
vous	vous	vous	vous
ils	eux	les	leur
elles	elles	les	leur

plaats van het persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord dat een LIJDEND VOORWERP of een MEEWERKEND VOORWERP vervangt komt in de 'nieuwe zin ' voor het hele werkwoord te staan (eindigt vaak op -er/ir/re/oir)

Als er geen heel werkwoord in de zin staat komt het persoonlijk voornaamwoord VOOR de persoonsvorm

Je veux voir Paulette : je veux la voir

Je donne le cadeau à maman : je lui donne le cadeau

Tu vois Lucie et Thomas?
.

1. Oui, je les vois
2. Oui, je vois les
3. Oui, je le vois
4. Oui, les je vois

Tu as déjà son livre?

1. Oui le j'ai déjà .
2. Oui, je l'ai déjà.
3. Oui, je le ai déjà .

Tu regardes la belle photo au mur?

1. Oui, je la regarde.
2. Oui, la je regarde.

Tu connais le célèbre chanteur Stromae?

1. Oui, je connais le.
2. Oui, je connais le Stromae
3. Oui le je connais.
4. Oui, je le connais.

vervang het meewerkend voorwerp :
Tu donnes un livre à ton frère?

1. Oui, je lui donne un livre
2. Oui le livre à lui
3. Oui, je le donne à ton frère

vervang het meewerkend voorwerp :
elle parle aux clients du camping

1. Elle parle à leur
2. Elle leur parle.
3. elle les parle

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Plaats in de zin

Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.

• Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.  
  

Tenzij.... er een heel werkwoord in de zin staat. Dan komt het dáárvoor.

• Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  

oefenen met meewerkend voorwerp

Tu parles au prof?
Hoe vervang je "au prof"?

Tu réponds à tes parents?
Oui, je .... réponds.

1. les
2. leur

Het lidwoord

Bepaald: le, la, l', les 

Onbepaald: un, une, des

én....

delend lidwoord (partitif): du, de la, de l', des

Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:

stap 1: staat er aimer, détester, préférer voor? Dan gebruik je le, la, l’of les

stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.

stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?

Dan gebruik je de of d’

stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans: du bij mnl ev

    de la bij vrwl ev

    de l’ bij klinker/stomme h

des bij mv 

Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:

stap 1: staat er aimer, adorer, détester, préférer voor? 

                                                                      Dan gebruik je le, la, l’of les

stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.

stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?

                                                                       Dan gebruik je de of d’

stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans:                       du     bij       mnl ev

                                                                         de la  bij       vrwl ev

                                                                         de l’    bij       klinker/stomme h

                                                                         des     bij       mv 

stap 1: staat er aimer, adorer, détester, préférer voor?  Dan gebruik je le, la, l’of les

stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.

stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?  Dan gebruik je de of d’

stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans: du bij mnl ev

             de la bij vrwl ev

             de l’ bij klinker/stomme h

             des bij mv

stap 1 : j'aime les chats / j'adore les robes/ je déteste l'école/ je préfère les crêpes

stap 2 : je voudrais 3 pommes et 6 tomates. J'ai deux frères et une soeur.

stap 3 ; Je voudrais une bouteille d'eau et 2 kilo de tomates. Un verre de coca et beaucoup de chips! Je ne veux pas de chips! Et je ne bois pas d'alcool.

Stap 4 : Je veux des pommes, de l'eau et du pain s'il vous plaÎt! : ik wil appels, water en brood alstublieft.

Le matin je bois du lait et je mange des tartines! 's ochtends drinki k melk en eet ik boterhammen

maken : oef 25-30 in je werkboek.