poëzie - paragraaf 5 deel 2

poëzie - paragraaf 5 deel 2
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

poëzie - paragraaf 5 deel 2

Slide 1 - Diapositive

Maak een zin met een vergelijking erin.

Slide 2 - Question ouverte

Maak een zin met een personificatie erin.

Slide 3 - Question ouverte

Asyndetische vergelijking
  • Bij een asyndetische vergelijking wordt er tussen het te vergelijken object en het beeld geen verbindingswoord gebruikt.

    vb: 
  • Karel, een echte angsthaas, was snel weg.
  • Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen.

Slide 4 - Diapositive

Christines heldere ogen, fijn kristal, schitterden in de lage avondzon.
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 5 - Quiz

Franka heeft haar vriendje Trevis, die trouwe hond, volledig in haar macht.
A
asyndetische vergelijking
B
homerische vergelijking
C
synesthesie

Slide 6 - Quiz

Beeldspraak

Vergelijking - metafoor - personificatie

Slide 7 - Diapositive

Lesdoel

Aan het eind van de lessenserie kun je:

- beeldspraak herkennen

- beeldspraak benoemen



Slide 8 - Diapositive

Wat is beeldspraak?
timer
1:00

Slide 9 - Question ouverte

Waarom is het belangrijk om beeldspraak te herkennen?
timer
1:00

Slide 10 - Question ouverte

Vormen van beelspraak

- vergelijking

- metafoor

- personificatie

Slide 11 - Diapositive

Wat is een vergelijking?

Slide 12 - Question ouverte

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee
dingen (object en beeld) met elkaar.








Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden van vergelijkingen

Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.

Hij wordt vergeleken met een kreeft

Jouw kamer(object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).

Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 14 - Diapositive

Metafoor

Een metafoor lijkt op een vergelijking,
alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.


Slide 15 - Diapositive

doelen
  • Ik kan de stijlfiguren herhaling, tegenstelling en opsomming herkennen en begrijpen.

Slide 16 - Diapositive

stijlfiguren
  • kun je gebruiken om een tekst aantrekkelijk te maken
  • gebruik je om iets te benadrukken

Slide 17 - Diapositive

Stijlfiguren
Een tekst kun je op verschillende manieren aantrekkelijk maken. Hiervoor kun je stijlfiguren gebruiken. Dit gebruik je om iets te benadrukken. 

Slide 18 - Diapositive

3 stijlfiguren
Herhaling (repetitio): precies dezelfde woorden nog een keer noemen
 "Plus geeft meer, veel meer."

Tegenstelling: je zet twee tegenovergestelde zaken naast elkaar
"Vierkant in de fles, rond op de tong" (reclame van jeneverproducent)

Opsomming (enumeratio): je noemt een aantal zaken na elkaar die meestal een verband hebben 
"Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder."

Slide 19 - Diapositive

herhaling
  • Drommels, drommels en nog eens drommels.
  • Geld, ja, geld is het enige waar hij voor leeft.
  • Ik ga nooit, nooit meer in een achtbaan.

Slide 20 - Diapositive

opsomming
Een opsomming van meedere woorden, zinnen of zinsdelen.
Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder.

Slide 21 - Diapositive

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Hij voelde zich goed. Nee, hij voelde zich geweldig, fantastisch zelfs!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 22 - Quiz

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Dat is leuk gedaan, heel leuk.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 23 - Quiz

Opsommingen
In dit hoofdstuk worden 3 bijzondere opsommingen behandeld:

1. de drieslag
2. de climax
3. de omgekeerde climax


Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

opsomming: drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
Bloed, zweet en tranen.
Veni, vidi, vici.
Heerlijk, helder, Heineken.

Slide 26 - Diapositive

Climax

Een climax is een opsomming die naar een hoogtepunt voert.

Voorbeeld:

Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.


Je hebt goed, beter en je hebt het beste.

Slide 27 - Diapositive

opsomming: climax
Een steeds sterker wordende reeks.
Goed, beter, best.
Hij voelde zich goed, nee geweldig, hij voelde zich fantastisch.

Slide 28 - Diapositive

opsomming: omgekeerde climax
een steeds zwakker wordende reeks
Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het bleek zelfs nog geen fiets. Nee, hij won een bal.

Slide 29 - Diapositive

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Drieslag
B
Anticlimax
C
Herhaling
D
Tegenstelling

Slide 30 - Quiz

Zij begon op het vmbo, ging naar havo, toen naar het hbo en zit nu op de universiteit.
A
Herhaling
B
Drieslag
C
Tegenstelling
D
Climax

Slide 31 - Quiz