NK Grammatik Kapitel H6 en H7

Herhaling Kapitel 6 + 7
Woordjes & grammatica
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling Kapitel 6 + 7
Woordjes & grammatica

Slide 1 - Diapositive

Stappenplan regelmatige werkwoorden


1. stam vinden (-en van het hele werkwoord af halen)
2. stam eindigt op sisklank (-s, -ss, -ß, -x of -z) 
        --> bij du krijg je -t en geen -st
    3. stam eindigt op -d of -t 
        --> een extra -e bij du, er/sie/es, ihr
    4.in alle andere gevallen (fe)esttenten-regel

Slide 2 - Diapositive

het zwakke werkwoord feESTTENTEN
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + en
stam + t
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en

Slide 3 - Question de remorquage

Noem een Duits werkwoord waarvan de stam eindigt op een sisklank.

Slide 4 - Question ouverte

Du ..... mit Anton. (reisen)

Slide 5 - Question ouverte

Du ..... die Zutaten (ingrediënten) durcheinander. (mixen)

Slide 6 - Question ouverte

Noem een Duits werkwoord waarvan de stam eindigt op een d of t.

Slide 7 - Question ouverte

Du ..... nicht viel heute (reden)

Slide 8 - Question ouverte

Er ..... nicht (antworten)

Slide 9 - Question ouverte

Wir ..... in Berlin (wohnen)

Slide 10 - Question ouverte

Das Mädchen ...... jeden Samstag (reiten)

Slide 11 - Question ouverte

Ihr ...... die Ausstellung nicht schön? (finden)

Slide 12 - Question ouverte

Der Mann..... die Katze heute viel (streicheln)

Slide 13 - Question ouverte

der Monat
A
het jaar
B
de maand
C
de maan
D
de dag

Slide 14 - Quiz

das Klavier
A
het drumstel
B
de gitaar
C
de piano
D
het klavertje vier

Slide 15 - Quiz

makkelijk
A
einfach
B
leicht
C
machlich
D
gut

Slide 16 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 17 - Question de remorquage

Noem alle voorzetsels met de 4e naamval.

Slide 18 - Carte mentale

Vertaling voorzetsels vierde naamval (Präpositionen)
für
um
gegen
durch
ohne
bis
zonder
tot
door
voor
om
tegen

Slide 19 - Question de remorquage

Hoe noem je in het Duits de 4e naamval
A
Nominativ
B
Akkusativ
C
Dativ
D
Genitiv

Slide 20 - Quiz

Sleep hetzelfde persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval naar elkaar toe.
mich
dich
ihn
sie
uns
euch
es
Sie
sie
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 21 - Question de remorquage

Hoe zeg je 'tegen jullie'?

Slide 22 - Question ouverte

Hoe zeg je 'voor jou'?

Slide 23 - Question ouverte

Hoe zeg je 'om haar'?

Slide 24 - Question ouverte

Hoe zeg je 'door hem'?

Slide 25 - Question ouverte

Hoe zeg je 'voor haar'?

Slide 26 - Question ouverte

Hoe zeg je 'door ons'?

Slide 27 - Question ouverte