Nieuwsbegrip quiz verwijswoorden 3

Opbouw van de les
  • Voorspellen
  • Doel
  • Denkwolkje
  • Wij doen het samen
  • Jullie doen het samen
  • Kleine lesafsluiting
  • Zelf aan de slag
  • Evaluatie
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Opbouw van de les
  • Voorspellen
  • Doel
  • Denkwolkje
  • Wij doen het samen
  • Jullie doen het samen
  • Kleine lesafsluiting
  • Zelf aan de slag
  • Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Ik weet dat een verwijswoord verwijst naar een ander woord of groepje woorden in de tekst en kan achterhalen waarnaar het verwijswoord verwijst. 

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
  • Ik weet dat een verwijswoord verwijst naar een woord of een groepje woorden in de tekst. 
  • Voorbeelden van verwijswoorden zijn: haar, zijn, het, er, die, dat, hij, zij. 
  • Ik stel mezelf bij de zin met het verwijswoord een vraag met
    "wie", "wat" of "waar". 
  • Ik lees een stukje terug en vul het woord in waarvan ik denk dat het in plaats van het verwijswoord kan komen te staan. 

Slide 3 - Diapositive

Kijk en luister
Alinea 1:
  • Waar verwijst "zij" naar in regel 5?
  • Waar verwijst "hij" naar in regel 9?
  • Waar verwijst "hij" naar in regel 11?

Slide 4 - Diapositive

Jullie
Alinea 2:
  • het (regel 14)
  • ze (regel 19)

Slide 5 - Diapositive

Waarom zijn de neushoorns bedreigde dieren?
A
Er zijn er nog maar weinig.
B
Ze zijn zo mooi.
C
Ze leven in Afrika en Azië.
D
Omdat ze hoorns hebben.

Slide 6 - Quiz

Waarom doden stropers neushoorns?
A
Want ze willen hun vlees hebben.
B
Omdat er maar weinig neushoorns zijn.
C
Want ze willen hun hoorns hebben.
D
Omdat ze belangrijk zijn.

Slide 7 - Quiz

Wat maken ze in China van hoorns?
A
gras
B
medicijnen
C
struiken
D
goud

Slide 8 - Quiz

Jullie
Alinea 3:
  • er (regel 17)

Alinea 4:
  • dan (regel 23)

Slide 9 - Diapositive

Waar verwijst "ze" naar in regel 25?

A
de vlag
B
alle sporters
C
het stadion
D
elk land

Slide 10 - Quiz

Waar verwijst "hij" naar in regel 28?

A
Nederland
B
de schaatser
C
Jan Smeekens
D
de vlag

Slide 11 - Quiz

Waar verwijst "hij" naar in regel 34?

A
sneeuw
B
de Spelen
C
de sporters
D
iemand uit Nederland

Slide 12 - Quiz

Nieuwsbegrip AA: basis AA week 13
Maak opgave 1j, 1k, 1l, 1m, 1n,  2 en 3 zelfstandig. 


Klaar? 
Maak je rekenwerk en taalwerk af.
Ruim je la netjes op! 
Werk aan je persoonlijke leerdoelen. 

Slide 13 - Diapositive

Gooi de dobbelsteen!
Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Noem een voorbeeld van                                                                                                             een verwijswoord.

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?

Slide 14 - Diapositive