Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
De strategie van deze week:
Verwijswoorden
Slide 2 - Diapositive
Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst -----> naar een ander woord of groepje woorden in de tekst. Of zelfs naar een hele zin. Je kunt een ander woord of een groepje woorden op die plaats invullen.
Slide 3 - Diapositive
Verwijswoorden zijn..
Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hij, ze, mijn, zij, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, daar of hieruit.
Slide 4 - Diapositive
Verwijswoorden
Meestal staat het woord of het groepje woorden één regel eerder in de tekst.
Maar soms staat het wat verder terug.
Of juist een stukje verder.
Slide 5 - Diapositive
Wie weet een voorbeeld?
Ayoub kan goed voetballen. Daarom speelt hij bij Ajax.
Ik was op vakantie in Tanzania. Daar was het heel mooi.
Ali komt uit Syrie. Hij woont nu in Amsterdam.
Het is bijna Suikerfeest. Dat is een groot feest na de Ramadan.
Rodina komt uit Marokko. Daar is het mooi weer.
Slide 6 - Diapositive
Doel van de les
Aan het eind van de les kun je verwijswoorden herkennen en weet je waar die naar verwijzen. -------->
Slide 7 - Diapositive
Lees nu de tekst
Kom je nog woorden tegen die je niet goed kent? Gebruik dan de woordhulp. Schrijf tijdens het lezen steeds het volgende teken -> op als je in de tekst een verwijswoord of een signaalwoord ziet.
Slide 8 - Diapositive
Maak dan de vragen.
Werk samen in je groepje. Iedereen in je groepje heeft hetzelfde antwoord.