Examen lezen/luisteren

Leesvaardigheid - wat gaat er vaak fout?


  • Vragen waarin je een moeilijk woord moet verklaren
      of er een synoniem voor moet zoeken.
  • Vragen waarin gevraagd wordt naar verbanden in
      de tekst.
  • Vragen waar antwoorden bij staan die erg op elkaar 
      lijken.
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid - wat gaat er vaak fout?


  • Vragen waarin je een moeilijk woord moet verklaren
      of er een synoniem voor moet zoeken.
  • Vragen waarin gevraagd wordt naar verbanden in
      de tekst.
  • Vragen waar antwoorden bij staan die erg op elkaar 
      lijken.

Slide 1 - Diapositive

Wat doe je eerst als je de tekst voor je hebt?

1. Kijk naar de titel
2. Kijk naar de bron
3. Lees de inleiding
4. Lees het slot
5. Bedenk wat het doel is van de tekst

6. Dan kun je twee dingen doen:
 - Vragen lezen
 - Van de overige alinea's de eerste zin lezen
Allebei kan natuurlijk ook.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Doel van de schrijver

  • Welk doel een schrijver wil bereiken, zegt veel over de inhoud
  • Het is een belangrijk hulpmiddel bij het beantwoorden van de vragen
  • Het is belangrijk voor het bepalen van de hoofdgedachte > en daar komt bijna altijd een vraag over

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld - Dit mag je allemaal niet op Facebook zetten

  • Kijk naar de titel 
  • Kijk naar de bron
  • Lees de inleiding 
  • Lees het slot 
  • Bedenk het doel - wat wil de schrijver bereiken?

Slide 5 - Diapositive


  • Kijk naar de titel - kun je nog weinig over zeggen
  • Bekijk de bron - bof? Zegt me niks...

  • Lees de inleiding - veel dingen die op FB of Insta staan worden verwijderd door mensen met hongerloontje
  • Lees het slot - je mag een foto van een vermorzeld schedel online zetten, maar geen foto van je dronken vriend? Oké, dat is vreemd.

    Hoe zit dit? Daar gaat de tekst dus over!


Slide 6 - Diapositive

Beantwoord de vragen

1. Wat is het onderwerp van deze tekst? 

2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst? Hoe weet je dit?

3. In alinea 4, 5 en 6 vind je een signaalwoord dat een tegenstelling 
   aangeeft. Welke? Onderstreep.

4. Welk verband is er tussen alinea 4, 5 en 6? Hoe kun je dit zien?

5. Met welk woord wordt het slot ingeleid? Hoe noem je zo'n woord? 


Slide 7 - Diapositive

Volgende les

  • Moeilijke woorden en synoniemen in de tekst
  • Oefenen met luisteren 


Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive