Maak de passé composé van mettre af: dus.. J'ai ... - ik heb gelegd Tu .. ... Il ... ... etc
Slide 6 - Question ouverte
Slide 7 - Diapositive
Zet hieronder het onderwerp (je, tu, etc) begin met ik, dan jij, hij, zij, men, wij, jullie/u, zij
Zet hieronder de persoonsvorm van mettre in de présent, zo dat deze hoort bij het juiste onderwerp. Bijv. je mets
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils/elles
mets
mets
met
met
met
mettons
mettez
mettent
Slide 8 - Question de remorquage
Wat is: hij heeft gezet
A
elle met
B
il a mis
C
ils ont mis
D
il met
Slide 9 - Quiz
Wat is: jullie hebben gelegd
A
ils ont mis
B
nous avons mis
C
vous avez mis
D
vous mettez
Slide 10 - Quiz
Wat is: zij hebben gelegd
A
elles ont mis
B
elle a mis
C
il a mis
D
ils ont mis
Slide 11 - Quiz
wat is: Ik leg
A
j'ai mis
B
tu as mis
C
tu mets
D
je mets
Slide 12 - Quiz
Grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er
Onregelmatige ww Regelmatige ww Veranderen van vorm Er is een regel bijv. - être = zijn - (bijna) alle ww eindigen op - avoir = hebben -er bijv. (regarder, chercher, aimer, etc.)
Slide 13 - Diapositive
Grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er
Hoe vervoeg ik werkwoorden op -er? 1. Pak het hele werkwoord BV: regarder
2. Haal -er van het werkwoord af, de stam blijft over BV: regard
3. Plak de goede uitgang erachter
Slide 14 - Diapositive
Grammaire I: t.t. van regelmatige ww op -er
De uitgangen:
je regarde = ik kijk tu regardes = jij kijkt il/elle/on regarde = hij/zij/men kijkt nous regardons = wij kijken vous regardez = jullie kijken/ u kijkt ils/elles regardent = zij kijken
Slide 15 - Diapositive
Hoe maak je passé composé bij regelmatige ww op -er?
1. Gebruik je hebben - avoir of zijn - être?
2. Kies de juiste vorm van avoir of être
3. Maak het voltooi deelwoord: bijv. gekeken
bijv. regarder - regardé
dus: ik heb gekeken - j'ai regardé
Slide 16 - Diapositive
présent:
je prends - ik neem
tu prends
il prend
nous prenons
vous prenez
ils/ elles prennent
passé composé
j'ai pris - ik heb genomen
tu as pris
il/ elle on a pris
nous avons pris
vous avez pris
ils/ elles ont pris
Slide 17 - Diapositive
Révision
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 18 - Question de remorquage
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
A
Carine est amoureux
B
Carine est amoureuxe
C
Carine est amoureuse
D
Carine est amoureuses
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleu.
D
Elle porte une robe bleues.
Slide 20 - Quiz
Dus hoe zet je een bijvoeglijk naamwoord in de vrouwelijke vorm ?
A
met een extra -e
B
met een extra -s
C
met 'la'
Slide 21 - Quiz
Welke zin is correct? (het verhaal is grappig)
A
L'histoire (f) est amusant
B
L'histoire (f) est amusante
C
L'histoire (f) est amusants
D
L'histoire (f) est amusantes
Slide 22 - Quiz
Welke zin is correct?
A
le personnage principal est français.
B
le personnage principal est française.
C
le personnage principal est françaises.
Slide 23 - Quiz
Vul de juiste vorm in van het bijvoeglijk naamwoord....
La différence est ................ (groot / grand)
A
grand
B
grandes
C
grande
D
grands
Slide 24 - Quiz
-eux
-if
-on
-ien
-euse
-ive
-onne
-ienne
+s (behalve bij -x)
+s
Bijzondere uitvoeringen.
Slide 25 - Diapositive
vieux. long
beau gros
bon fou
blanc
vieux longs
beaux gros
bons fous
blancs
vieille longue belle grosse bonne folle blanche
vieilles longues
belles grosses
bonnes folles
blanches
vrouwelijk enkelvoud
mannelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
Bijzondere uitvoeringen
Slide 26 - Diapositive
Alle bijvoeglijke naamwoorden staan
achter het zelfstandig naamwoord.
behalve:
Beau- joli ( mooi - leuk)
grand- petit (groot - klein)
haut - long (hoog - lang)
jeune -vieux (oud - jong)
bon - mauvais (goed - slecht)
gros - nouveau (dik - nieuw)
Slide 27 - Diapositive
Maak eerst een indeling van bnw die voor of achter het zelfstandig naamwoord komen.
Maak gebruik van page 102 van het boek.
Vervolgens kun je zelf combinaties maken.
Kies een lidwoord + zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld; le garçon néerlandais. Kijk goed of je het bijvoeglijk naamwoord nog moet aanpassen en of het voor of achter het zelfstandig naamwoord komt.