Grammatica havo - lessen bij toets 2

Grammatica - zinsdelen H4
Beknopte bijzin
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Grammatica - zinsdelen H4
Beknopte bijzin

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Grammatica -  zinsdelen H5
Bedrijvende en lijdende vorm

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Zet in de bedrijvende vorm:

Die gouden medaille voor de 400 meter sprint is door de koning uitgereikt.

Slide 12 - Question ouverte

Zet in de bedrijvende vorm:

Vandaag wordt de uitslag door de directeur bekendgemaakt.

Slide 13 - Question ouverte

Zet in de lijdende vorm:

Morgen leren alle nieuwe medewerkers hoe het systeem werkt.

Slide 14 - Question ouverte

Zet in de lijdende vorm:

Alle leerlingen geven vandaag een compliment aan elkaar.

Slide 15 - Question ouverte

Grammatica - zinsdelen H6
Ambiguïteit

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Geef kikkers een trap (Partij voor de dieren, 2020).

Slide 20 - Diapositive

Op welke manier past de maker van Evert Kwok hier ambiguïteit toe?

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Grammatica H4
Woordsoorten - tussenwerpsel

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Let op:
Sommige tussenwerpsels kunnen ook als bijwoord voorkomen

Voorbeeld:
- Helaas, het is niet gelukt.
- Het is helaas niet gelukt.

Slide 28 - Diapositive

Grammatica H5
Woordsoorten wie, wat, die, dat

Slide 29 - Diapositive

Wie
Vragend voornaamwoord  
Wie wil er nog iets te drinken?

Betrekkelijk voornaamwoord  
De klasgenoot op wie iedereen dol was, ging helaas naar een andere school. 

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent 
Wie zijn vinger opsteekt, krijgt de beurt.
[Degene  die] zijn vinger opsteekt, krijgt de beurt
Wat is een antecedent?
Een antecendent is het woord waarnaar een verwijswoord verwijst. Dus: de man die daar staat is erg lang. Die is het verwijswoord en verwijst naar het woord man. Man is hier antecendent.

Slide 30 - Diapositive

Die
Aanwijzend voornaamwoord
Die lange vakantie in de zomer vind ik heerlijk. 
[Deze] lange vakantie in de  zomer vind ik heerlijk

Betrekkelijk voornaamwoord
De lange vakantie die we in de zomer hebben, vind ik heerlijk.
De lange vakantie [deze] we in de zomer hebben vind ik heerlijk.

Slide 31 - Diapositive

Dat
Aanwijzend voornaamwoord
Dat altijd gezellige feest met oud en nieuw gaat dit jaar niet door. 
[Dit] altijd gezellige feest met oud en nieuw gaat dit jaar niet door. 

Betrekkelijk voornaamwoord
Het altijd gezellige feest dat we met oud en nieuw vieren, gaat niet door.
Het altijd gezellige feest [dit] we met oud en nieuw vieren, gaat niet door.

Onderschikkend voegwoord
Ik denk dat we dit jaar geen grote cadeaus geven met Kerst. 

Slide 32 - Diapositive

Wat (x5)
1. Vragend voornaamwoord
                        Wat bedoel je daar precies mee?
2. Betrekkelijk voornaamwoord (onbepaald vnw, hele zin, overtreffende trap)
                        Is er iets wat je aan me wil vragen?
3. Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (datgene wat)
                       Wat je me nu vertelt, is grote onzin.
4. Onbepaald voornaamwoord (iets)
                      Wil je misschien wat drinken?
5. Onbepaald hoofdtelwoord (een beetje) 
                      Kan ik misschien wat geld van je lenen?
 

Slide 33 - Diapositive

Opdrachten:
Maken H4: opdracht 1 (blz. 126)

Maken H5: opdracht 1 en 2 (blz. 157)

Slide 34 - Diapositive