Een vakantie verhaal schrijven

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Deze week:
- Werken aan bonusopdracht
- Lezen (boekopdracht na projectweek)

- Vandaag:  Een verhaal schrijven over jouw vakantie

Slide 2 - Diapositive

Lezen h1, h2, h3
- Hoe zat het ook al weer?

Hoofdzaak? Bijzaken? Kernzin?
Tekstverbanden? Signaalwoorden?

Slide 3 - Diapositive

Tekstverbanden + Signaalwoorden

Overleg in tweetallen, en beantwoord deze vragen:

1. Wat zijn tekstverbanden? 
2. Wat zijn signaalwoorden en welke functie hebben ze? 
3. Welke rol hebben tekstverbanden in een tekst? 
(Waar helpen ze bij?) 

timer
3:00

Slide 4 - Diapositive

Hoe was jouw vakantie?
- Je schrijft een verhaal van 12 zinnen.
- De eerste en laatste zin zijn 'vrij'.

- Bij zin 2 t/m 11 gebruik je het tekstverband op het scherm.

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
2. opsommend verband | 3. vergelijkend verband | 4. redengevend verband


Ik heb een leuke maar drukke vakantie gehad.
(2) Afgelopen week heb gesport, gestudeerd en met vrienden afgesproken.
(3)Als ik mijn vrienden zag was dat vaker in hun huis dan in die van mij.
(4) Kortom, ik ben veel bij mijn vrienden thuis geweest.


Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
2. opsommend verband | 3. vergelijkend verband | 4. redengevend verband


Ik heb een leuke maar drukke vakantie gehad.
(2) Afgelopen week heb gesport, gestudeerd en met vrienden afgesproken.
(3)Als ik mijn vrienden zag was dat vaker in hun huis dan in die van mij.
(4) Dat was makkelijker omdat mijn vriendin thuis aan het werk was.


Slide 7 - Diapositive

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd. 

Slide 8 - Diapositive

Concluderend verband
Bij een concluderend verband wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 

Slide 9 - Diapositive

Chronologisch verband
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde. 

Slide 10 - Diapositive

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil). 

Slide 11 - Diapositive

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Slide 12 - Diapositive

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld. 

Slide 13 - Diapositive

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. 

Slide 14 - Diapositive

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

Slide 15 - Diapositive

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken. 

Slide 16 - Diapositive

Samenvattend verband
Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven. 

Slide 17 - Diapositive

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd. 

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook; ook liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•) 

Slide 18 - Diapositive

Concluderend verband
Bij een concluderend verband wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 

dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al 

Slide 19 - Diapositive

Chronologisch verband
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort; ook jaartallen en data 

Slide 20 - Diapositive

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil). 

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 21 - Diapositive

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene kant … aan de andere kant 

Slide 22 - Diapositive

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

 bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan 

Slide 23 - Diapositive

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij 

Slide 24 - Diapositive

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enz. dan 

Slide 25 - Diapositive

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van 

Slide 26 - Diapositive

Samenvattend verband
Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven.

kortom, samengevat, met andere woorden, al met al  

Slide 27 - Diapositive

Deze week:
- Volgende les: werken aan bonusopdracht
- Nakijken: Lezen h1, h2, h3
- Lezen

Slide 28 - Diapositive