Les: Bijvoeglijk nw + woordjes

• Spaans
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

We starten in 5 minuten met de les.

Bienvenidos a la clase de español

¿Qué vamos a hacer hoy?

A. Opstarten: les en absentie

B. Doornemen: Bijvoeglijk nw

C. Doornemen: Woordenschat

E. Afsluiting

Después de la clase:

Ken je de toepassing van bijvoeg nmw in het Spaans 

Ken je de woorden van bron 3.1 

 

Los deberes para la próxima clase:

Lezen:  Bron 3.2 pagina 120

Leren:  Bron 3.1  pagina (Quizlet) pagina 120

Maken: opdracht 13 a, b en c pagina 98

Lesprogramma

Registro de asistencia

Los deberes

Huiswerk controlen

Vocabulario

pagina 120/121

Je kan de woordjes vinden op pagina 120 en 121

Herhalen

Woorden

Bron 3.1, 3.2 en 3.3

Woordjes 3.1 Bron A enB blz.121

Leren/Quizlet

Combineer de Spaanse woorden met de juiste vertaling in het Nederlands

Los ojos

el pelo rubio

largo

corto

el pelo

las gafas

de ogen

het blonde haar

lang

kort

het haar

de bril

Maken: WB blz.100 oef.16

tengo el pelo..	Tengo los ojos..	Soy..(el carácter)
corto	marrones	simpático/a
largo	verdes	amable
rubio	azules	inteligente
moreno	grises	serio/a
rizado/ liso		aburrido
castaño

Woordjes 3.2 Bron C blz.121

Leren/Quizlet

de stijl

de spijkerbroek

saai

de uitverkoop

het jasje

bruin

de snor

El estilo

los vaqueros

aburrido/a

las rebajas

la chaqueta

castaño/a

el bigote

Beantwoord de volgende vragen:

1.Noem 3 kledingstukken die ze in haar koffer stopt (in het spaans: 

2.De moeder zegt dat de lange jurk erg saai is: waar/ niet waar

3.Het meisje vindt de blauwe jurk leuker: waar/niet waar

4.Het meisje neemt 3 'camisetas' mee: waar/niet waar

5.Het meisje besluit geen jasje mee te nemen: waar/niet waar

• vaqueros, pantalones cortos y vestidos

• -------

• ----- 

• ------------

• ---------- 

Woordjes 3.3 Bron F,G,H blz.121 en 122

Leren/Quizlet

Maken oef.24a en b blz.108

Antwoorden oef.24a blz.108

24a

1. escalar
2. jugar al hockey
3.  esquiar
4. jugar al tenis
5. nadar
6. jugar al baloncesto
7. jugar al fútbol
8. montar a caballo

El adjetivo

pagina 30

Je kan de uitleg pagina 30.

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Vul een bijvoeglijk naamwoord in het Spaans?

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord

- Om mensen of dingen te beschrijven
- Past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)  en in getal (enkelvoud / meervoud)

Ejemplo:     Anna tiene los ojos marrones -  Ana heeft bruine ogen
                      Erik tiene el pelo- Erik blong haar. 

pagina 30

Je kan het uitleg pagina 30

El adjetivo (Bron D)

Bijvoeglijk naamwoorden die te maken hebben met hoeveelheden: 

 - Staan altijd voor het zelfstandig naamwoord:

pagina 30

Je kan de uitleg pagina 30.

El adjetivo (Bron D)

pagina 30

Je kan de uitleg pagina 30.

	Enkelvoud(singular)	Meervoud (plural)
Mannelijk	Poco	Pocos
Vrouwelijk	Poca	Pocas

weinig
een beetje

	Enkelvoud(singular)	Meervoud (plural)
Mannelijk	Otro	Otros
Vrouwelijk	Otra	Otras

een ander/
nog een ander

Tengo poco dinero.

Tengo pocas amigas.

¿Tiene otros colores?

¿Tiene otras amigas? 

El adjetivo (Bron D)

pagina 30

Je kan de uitleg pagina 30.

	Enkelvoud(singular)	Meervoud (plural)
Mannelijk	medio	medios
Vrouwelijk	media	medias

halve

	Enkelvoud(singular)	Meervoud (plural)
Mannelijk	mucho	mucha
Vrouwelijk	muchos	muchas

veel

Tengo poco dinero.

Tengo pocas amigas.

Tengo mucho dinero.

Tengo muchas amigas.

El adjetivo (Bron D)

pagina 30

Je kan de uitleg pagina 30.

	Enkelvoud(singular)	Meervoud (plural)
Mannelijk	demasiado	demasiados
Vrouwelijk	demasiada	demasiadas

te veel

Tengo demasiado dinero.

Tengo demasiadas amigas.

Wat is het bijvoeglijke naamwoord in de zin?
Mi mama tiene poco trabajo.

1. Mi mama
2. poco
3. tiene
4. trabajo

Wat is het bijvoeglijke naamwoord in de zin?
No tengo mucha ropa

1. No
2. mucha
3. tengo
4. ropa

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Los niños tienen demasiados juguetes.

1. Los niños
2. tienen
3. demasiados
4. juguetes

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃

Los deberes

Het huiswerk

Lezen: bron 3.2 

Leren: bron 3.1  (Quizlet) 

Maken: opdracht 13 a, b en c blz.98