Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Vidéo
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
- Om mensen of dingen te beschrijven - Past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, in geslacht (mannelijk / vrouwelijk) en in getal (enkelvoud / meervoud)
Ejemplo: la casa pequeña lascasas pequeñas
Slide 2 - Diapositive
El adjetivo (Bron J)
- In het boek vind je altijd de mannelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
- Veel mannelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen op -o. Bij de vrouwelijk vorm verandert de -o in -a. In het meervoud komt er een -s achter.
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
bonito
bonita
meervoud
bonitos
bonitas
Slide 3 - Diapositive
El adjetivo
- Bij de meeste andere bijvoeglijk naamwoorden gebruik je dezelfde vorm voor mannelijk en vrouwelijk. In het meervoud krijgen ze -s (na klinker) of -es (na medeklinker)
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
grande
azul
grande
azul
mv
grandes
azules
grandes
azules
Slide 4 - Diapositive
¡OJO! = let op!
De bijvoeglijk naamwoorden van de kleuren lila (paars), rosa (roze) en naranja (oranje) hebben maar één vorm voor het mannelijk, vrouwelijk en meervoud.
Slide 5 - Diapositive
simpático
bonito
gracioso
lila
verde
pequeño
aardig
groen
mooi
grappig
paars
klein
Slide 6 - Question de remorquage
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: Los niños _______ (inteligente)
A
inteligentos
B
inteligente
C
inteligentes
D
inteligentas
Slide 7 - Quiz
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: el color ____________ (feo)
A
feo
B
fea
C
feos
D
feas
Slide 8 - Quiz
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: La moto ________ (rápido)
A
rápido
B
rápida
C
rápidos
D
rápidas
Slide 9 - Quiz
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: Las ciudades ________ (bonito)
A
bonito
B
bonita
C
bonitos
D
bonitas
Slide 10 - Quiz
Tengo unos pantalones ____ (blanco)
A
blanco
B
blanca
C
blancos
D
blancas
Slide 11 - Quiz
Mi hermana tiene una mochila _____ (rood)
A
rodo
B
rojo
C
roda
D
roja
Slide 12 - Quiz
mannelijk/vrouwelijk
ÉN
enkelvoud/meervoud
enkelvoud/meervoud
NIET
naranja
elegante
blanco
gracioso
pequeño
anticuado
aburrido
marrón
gris
rosa
azul
Slide 13 - Question de remorquage
Mis abuelas tienen 86 años. Son _____ (viejo).
Slide 14 - Question ouverte
¡Practicamos!
La mochila (rojo) ______ es de María
El cuaderno ( viejo) ______ está en tu mochila
La clase de español es muy (aburrido)______
Sus abuelos son muy (simpático)_____________
Las estaciones de trenes en París son muy (grande)_________