Les woordenschat leerjaar 1

Les woordenschat
Hoe kom je achter de betekenis van onbekende woorden? 
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Les woordenschat
Hoe kom je achter de betekenis van onbekende woorden? 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
  • Je leert wat een woordraadstrategie is en weet deze toe te passen. 

Slide 2 - Diapositive

WEETJE!
Hoe groter je woordenschat, hoe beter je tekstbegrip, hoe minder moeite je hebt met lezen!

Slide 3 - Diapositive

Thuistaal en schooltaal (1)
(1) Of je thuis Nederlands spreekt of een andere taal, één ding is zeker: thuis gebruik je vaak andere woorden en zinnen dan op school. Je vader of moeder zal je bijvoorbeeld nooit vragen een antwoord als ‘Ja, daar heb ik zin in!’ te (1) beargumenteren of (2) toe te lichten, terwijl je dat op school (3) geregeld moet doen. Ook woorden als (4) hoofdstuk, (5) paragraaf en (6) alinea zijn voor de meesten schoolgebonden. Waarin zit nu precies het verschil tussen thuistaal en schooltaal?
(2) Laten we beginnen met de taal die je thuis gebruikt. In de eerste plaats maak je meestal korte zinnen als je spreekt met familie en vrienden. Je (7) praat met hen vaak over koetjes en kalfjes en het hier en nu. Daarnaast gebruik je (8) concrete woorden; dat zijn woorden die verwijzen naar iets wat je kunt aanwijzen of vastpakken, bijvoorbeeld tafel of hond. Ook zijn de woorden in de thuistaal vaak (9) algemeen: ‘boek’ of ‘kleren’ kun je voor heel veel dingen gebruiken, er bestaan (10) immers heel veel soorten boeken en heel veel soorten kleren. Voor de thuistaal heb je geen groot (11) vocabulaire nodig; wel is het belangrijk de (12) context te kennen. De zin ‘Pak dat maar’ kun je alleen begrijpen als je naar hetzelfde kijkt als degene van wie je die opdracht krijgt.

Slide 4 - Diapositive

Wat zijn 'concrete woorden'? (al. 2)

Slide 5 - Question ouverte

Thuistaal en schooltaal (2)
(3) Schooltaal is echt iets anders. Die taal heb je nodig om je docent te kunnen begrijpen en te snappen wat er in je schoolboeken staat en om daarover te kunnen praten. In schooltaal komen vaak lange zinnen voor met abstracte woorden; dat zijn woorden die verwijzen naar iets wat je niet kunt aanwijzen of vastpakken, bijvoorbeeld ‘som’. Dat is een specifiek woord bij wiskunde, net als ‘persoonsvorm’ een woord is dat je bij Nederlands gebruikt. Voor de schooltaal heb je dus een (13) uitgebreide woordenschat nodig.
(4) Het begrijpen van schooltaal is heel belangrijk voor je schoolsucces. Als je niet goed snapt wat je bij een opdracht of toets moet doen, kun je niet laten zien wat je kunt of weet. Gelukkig kun je altijd bij je docenten terecht, of het nu gaat om iets lastigs (14) met betrekking tot hun vak of om de betekenis van een onbekend ‘schooltaalwoord’. Wees dus nooit bang om een vraag te stellen. Een oud spreekwoord zegt het overduidelijk: ‘Door vragen wordt men wijs’.


Slide 6 - Diapositive

In alinea 3 staat een woord dat het tegengestelde is van concrete. Welk woord is dat?
A
Uitgebreide
B
Abstracte
C
Begrijpen
D
Specifiek

Slide 7 - Quiz

Welk woord in alinea 3 is een tegenstelling van 'algemeen' (al. 2)?

Slide 8 - Question ouverte

Opdracht
1. Noteer van elk onderstreept woord en elke onderstreepte uitdrukking (1 tot en met 14) uit de tekst de juiste betekenis.

2. Heb je alle betekenissen gevonden? Bespreek met je buurman/ buurvrouw jullie antwoorden en hoe je de betekenis hebt gevonden. 

Slide 9 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd wat je nog niet wist?

Slide 10 - Question ouverte