§ 1.2 Sparen en lenen

§ 1.2 Intertemporele substitutie
Wanneer zul je sparen en wanneer juist lenen?

Kernwoorden:
- algemene prijs van tijd
- individuele prijs van tijd
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

§ 1.2 Intertemporele substitutie
Wanneer zul je sparen en wanneer juist lenen?

Kernwoorden:
- algemene prijs van tijd
- individuele prijs van tijd

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Algemene prijs van tijd
Als je geld spaart, stel je consumptie uit en krijg je rente. Als je geld leent, vervroeg je consumptie en moet je rente betalen. 

De rente die gezinnen / bedrijven betalen of krijgen is de algemene prijs van tijd.

Slide 3 - Diapositive

Intertemporele substitutie
Lenen is het vervroegen van consumptie en sparen is het uitstellen van consumptie. 

Dit noemen we intertemporele substitutie, d.w.z. ruilen over de tijd.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld
Stel, je bent aan het sparen voor een scooter. Je hebt echter zin in een hamburgermenu. Dit kost € 5,-. Je betalings-bereidheid is echter hoger, zeg € 6,-. De rente die je op je spaarrekening krijgt is 5%.
Geld niet kunnen sparen kost je: ..................................
Het levert je op: ......................................................................
Neem je dus de hamburger? ..................................................

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
Stel, je bent aan het sparen voor een scooter. Je hebt echter zin in een hamburgermenu. Dit kost € 5,-. Je betalings-bereidheid is echter hoger, zeg € 6,-. De rente die je op je spaarrekening krijgt is 5%.
Geld niet kunnen sparen kost je: 5% van € 5 = € 0,25 
Het levert je op: CS = € 6 – € 5 = € 1,-
Neem je dus de hamburger? Ja

Slide 6 - Diapositive

Je vriend staat rood. 
Als hij een hamburger eet, moet hij dus € 5,- lenen; dat kost 10% rente. 
Hij heeft een betalingsbereidheid van € 5,30 voor de hamburger.

Geld lenen voor de hamburger kost hem: ................................
Het levert hem op: ....................................................................
Neemt hij dus de hamburger? ..................................................

Slide 7 - Diapositive

Je vriend staat rood. 
Als hij een hamburger eet, moet hij dus € 5,- lenen; dat kost 10% rente. 
Hij heeft een betalingsbereidheid van € 5,30 voor de hamburger.

Geld lenen voor de hamburger kost hem: 10% van € 5 = €0,50
Het levert hem op: CS = € 5,30 – € 5 = € 0,30
Neemt hij dus de hamburger? Nee

Slide 8 - Diapositive

Lenen vs. sparen
Mensen sparen als wat het oplevert meer is dan wat ze ervoor moeten opgeven. M.a.w. als de algemene prijs van tijd ................................ is dan hun individuele prijs van tijd. 
Dat kan voor iedereen verschillend zijn. 
Mensen lenen als hun individuele prijs van tijd ...................... is dan de algemene prijs van tijd.

Slide 9 - Diapositive

Lenen vs. sparen
Mensen sparen als wat het oplevert meer is dan wat ze ervoor moeten opgeven. M.a.w. als de algemene prijs van tijd groter is dan hun individuele prijs van tijd. 
Dat kan voor iedereen verschillend zijn. 
Mensen lenen als hun individuele prijs van tijd hoger is dan de algemene prijs van tijd.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Vidéo