Zinsontleden

Lezen in je leesboek.



Zinsontleding
timer
10:00
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lezen in je leesboek.



Zinsontleding
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive





Zinsontleding






Nederlands

Slide 2 - Diapositive

De zin: 
Manuel leende mij gisteren zijn pen. 



Zinsontleding
PV = 
Zinsdelen =
Wwg = 
Ow = 
Lv = 
Mv = 
Bwb =
timer
1:00

Slide 3 - Diapositive

Zet de begrippen onder elkaar met de betekenis en de vraag erachter: 


Zinsontleding
PV = 
Zinsdelen =
Wwg = 
Ow = 
Lv = 
Mv = 
Bwb =
timer
1:00

Slide 4 - Diapositive

Zet de begrippen onder elkaar met de betekenis en de vraag erachter: 


Zinsontleding
PV = Persoonsvorm
Getalproef, tijdproef, 
Zinsdelen = delen vd zin.
Wwg = Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin. 
Ow = Onderwerp
Wie/wat + wwg (handeling).
Lv = Lijdend voorwerp
Wat/wie + wwg + ow. 
Mv = Meewerkend voorwerp
Aan wie/ voor wie + wwg + ow + lv
Bwb = Bijwoordelijke bepaling (rest)

Slide 5 - Diapositive

Groep 1: 
Verlengde instructie (Uitleg)



Zinsontleding
Groep 2: 
Oefen via www.cambiumned.nl
> zinsdelen. 
(zelfstandig werken, maak een screenshot van de score).

Slide 6 - Diapositive

Keuzebord zinsontleding:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:

zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
Bestudeer de dia's met een rode stip als je meer wilt oefenen met het meewerkend voorwerp en de bepalingen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.

Slide 7 - Diapositive

3 werkwoords-
vormen

  • Persoonsvorm 

  • Voltooid deelwoord

  • Infinitief

Slide 8 - Diapositive

3 werkwoords-
vormen
  • Persoonsvorm:
Getalproef en tijdproef. 
  • Voltooid deelwoord:
wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.
  • Infinitief:
het hele werkwoord zoals je het in het woordenboek vindt. Er is nog niets mee gebeurd. 

Slide 9 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Vidéo

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 14 - Diapositive

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Yael.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 15 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 16 - Quiz

Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde 
Ne deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 17 - Diapositive

Leg nu in je eigen woorden uit wat het werkwoordelijk gezegde is

Slide 18 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 19 - Diapositive

Zinsdelen:  onderwerp
Ne deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 20 - Diapositive

Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is

Slide 21 - Question ouverte

Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. 

Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Wie/wat + wwg (handeling)?

Slide 22 - Diapositive

Zinsdelen: Lijdend voorwerp

Na deze les kun je het lijdend voorwerp vinden

Slide 23 - Diapositive

Leg nu in je eigen woorden uit wat het lijdend voorwerp is

Slide 24 - Question ouverte

Lijdend voorwerp


Wie/wat + onderwerp + gezegde?


Slide 25 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 26 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?
'Maaike is door twee klasgenoten gepest via Whats-app.'

A
twee klasgenoten
B
Maaike
C
gepest
D
Whats-app

Slide 27 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Zinsdelen: meewerkend voorwerp
Na deze les kun je het meewerkend voorwerp vinden

Slide 29 - Diapositive

Zinsdelen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp


Slide 30 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 31 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. 

2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 32 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 34 - Quiz

even oefenen...
1. De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
2. Maaike is door twee klasgenoten gepest via whatsapp.
3. Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
4. Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs I gehaald.


Slide 35 - Diapositive

even oefenen...
1. De jongens I gooiden I sneeuwballen Iop het schoolplein.
ow - pv/wwg - lv - bwb
2. Maaike I is I door twee klasgenoten I gepest I via whatsapp.
Ow - pv/wwg - bwb - wwg - bwb
3. Razend I gooide I de leraar I een krijtje I door het lokaal.
bwb- pv/wwg- ow- lv- bwb
4. Peter I heeft I gisteren I zijn scooterrijbewijs I gehaald.
ow-pv/wwg-bwb-lv-wwg

28/11: 2M
2N: Blok 2, grammatica, opdracht 1. 

Slide 36 - Diapositive

Wat moet je weten en kunnen?
Zinsdelen
  1. Het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
  2. Het onderwerp in een zin benoemen
  3. Het lijdend voorwep kunnen vinden
  4. Het meewerkend voorwerp
  5. De bijwoordelijke bepalingen


Slide 37 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.

Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Slide 38 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 39 - Question ouverte





Zinsontleden

Slide 40 - Diapositive