Les 1 kijken en luisteren 2BKT periode 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

kijken en luisteren 2BKT

Begintaak:
Stel, je kijkt naar je favoriete serie op de televisie. Je moeder komt binnen en zegt: ‘Hoorde je die knal van het onweer daarnet? Ik denk dat het dichtbij insloeg.’ Je reageert verbaasd: je had zelf niets gehoord. Hoe kan het dat je niet merkte dat het zo hard onweerde?

Wat ga je leren?

Wat het verschil is tussen horen en luisteren.

Wat luisterdoelen zijn.

Wanneer je welk luisterdoel hebt.

Horen en luisteren

Als je gehoor in orde is, hoor je allerlei geluiden in je omgeving. Bijvoorbeeld het verkeer in de straat of de televisie die aanstaat. Om zulke geluiden te horen hoef je niets te doen, het is er gewoon.

Richt je echter bewust je aandacht op wat je hoort, dan ben je aan het luisteren. Bijvoorbeeld naar muziek die je mooi vindt.

Luisterdoelen

Luisteren doe je met een doel. Luisterdoelen zijn:

1 informeren. Je luistert:

- om iets te weten komen;
- om iets te begrijpen;
- om je een mening te vormen.

2 amuseren. 

Je luistert naar iets leuks of moois.

3 doen:

Je luistert omdat je wilt weten wat je moet doen. 

Je luistert bijvoorbeeld naar een uitleg of een instructie.

Welke klachten heb je bij de ziekte van Pfeiffer?

Hoe kun je de ziekte van Pfeiffer krijgen?

Je wilt weten of er een medicijn is tegen Pfeiffer. Geeft dit filmpje een antwoord op die vraag? Leg je antwoord uit.

Welk luisterdoel had je bij het bekijken en beluisteren van het filmpje?

1. informeren
2. amuseren
3. doen

Wat is het luisterdoel van een instructie?

1. informeren
2. doen
3. amuseren

Welk luisterdoel had je bij het bekijken en beluisteren van het filmpje?

1. informeren
2. amuseren
3. doen

Luisteren en kijken

Je kunt op verschillende manieren luisteren en kijken:
1 Je hoort en ziet van alles om je heen, maar je let niet echt op wat je hoort en ziet.
2 Je let alleen op de hoofdzaken. Dat zijn de dingen die voor jou belangrijk zijn.
3 Je luistert of kijkt heel precies: je let nu ook op bijzaken en details

Opdracht 1

Opdracht 1:

Wat herinner jij je nog van toen je vanmorgen naar school ging?

A Welke geluiden hoorde je?

B Wat heb je gezien?

C Hoe komt het dat je je sommige dingen wel herinnert en andere dingen niet?