Talent 4.7 les 2 2TL

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom

We beginnen met 10 minuten lezen

Herhalen vorige les:

Wat is een aanwijzend voornaamwoord

Wat is een vragend voornaamwoord

Noem de 4 bekendste aanwijzende voornaamwoorden.

Noem de 4 vragende voornaamwoorden.

Doel vandaag:

Opdracht 1 van §4.7 samen doornemen

§4.7 afmaken

1-1 Wie heeft er last van kledingkeuzestress?

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

1-1 Wat voor een winterjas moet je aanschaffen en welke broek past daarbij?

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

1-2 Weet je wat een ‘Capsule Wardrobe’ voor je kan betekenen?

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

1-2 Die bevat 37 belangrijke kledingstukken, meer heb je niet nodig.

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

1-3 Deze kledingstukken combineer je steeds op een andere manier.

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

1-3 Op die manier draag je je kleding veel bewuster, én kies je voor kwaliteit.

Kies de juiste woordsoort achter de woorden. Let op: je kunt niet alle woorden benoemen, kies dan een -. Kies uit:

lw (lidwoord)	psv (persoonlijk voornaamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)	bzv (bezittelijk voornaamwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)	av (aanwijzend voornaamwoord)
vz (voorzetsel)	vrv (vragend voornaamwoord)
hww (hulpwerkwoord)	htw (hoofdtelwoord
zww (zelfstandig werkwoord)	rtw (rangtelwoord)

Maak opdracht:

1 en 10 van §4.7

Test jezelf §4.7

* Maken opdrachten

*Nakijken

*nabespreken doel van de les

Nabespreken

Maak een zin met een aanwijzend voornaamwoord erin.

Maak een zin met een vragend voornaamwoord erin.