VWO 5 uitleg betrekkelijk vnw

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Le pronom relatif

Je dors dans cet hôtel, qui est confortable.

Je dors dans cet hôtel, que j'adore.

Je dors dans cet hôtel,

où le personnel est agréable.

Je dors dans cet hôtel, dont elle a parlé.

onzetaal.nl

Het betrekkelijk voornaamwoord

 Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar. Het vervangt een naam of zelfstandig naamwoord uit de hoofdzin, in de bijzin. Die, deze, dat, welke en wat

Je connais l'homme qui a fait cela.

qui vervangt: ...?

qui is het onderwerp van de bijzin: die dat gedaan heeft.

die: qui of que: verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen

De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste.
Er zijn mensen die al dertig jaar lid zijn van scouting.

Je gebruikt qui voor een onderwerp in de bijzin. qui blijft altijd qui. 

 que gebruik je voor een lijdend voorwerp in de bijzin. que kan qu' worden. 

FC Utrecht est le club qui est en 6ème place.  (wie/wat is? = die/qui )

Tu connais le prof que j'ai vu? (wie/wat heb ik gezien? = die/que)

  

Het betrekkelijk voornaamwoord

FC Utrecht est le club qui est en 6ème place.

qui vervangt: ...?

qui is het onderwerp van de bijzin: die de 6e plaats heeft.

=> qui vervangt een naam/zelfst. naamw. en is onderwerp van de bijzin.

Het betrekkelijk voornaamwoord

Tu connais le prof que j'ai vu? 

que = die 

que vervangt: ...?

que is het lijdend voorwerp van de bijzin: die ik gezien heb.

=> que vervangt een naam/zelfst. naamw. en is lijdend voorwerp  van de bijzin. 

Het betrekkelijk voornaamwoord

Paris Saint Germain est le club que j'adore.

que vervangt: ...?

que is het lijdend voorwerp van de bijzin: waar ik van hou. (wie of wat hou ik van?: que)

=> que vervangt een naam/zelfst. naamw. en is lijdend voorwerp van de bijzin.

Kies het juiste betrekkelijk vnw:
Pierre et Marie sont à l'ecole ... se trouve au centre-ville

1. qui
2. que

Het betrekkelijk voornaamwoord

Ce qui= wat: verwijst naar hele zinnen en is onderwerp van bijzin

Je ne veux pas savoir ce qui est vrai.

ce qui vervangt: ...?

ce qui is het onderwerp van de bijzin: wat waar is.

=> ce qui vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is onderwerp is van de bijzin. Je vertaalt het als ' wat'. 

Het betrekkelijk voornaamwoord

Je ne veux pas savoir ce que tu penses.

ce que vervangt: ...?

ce que is het lijdend voorwerp van de bijzin: wat jij denkt.

=> ce que vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is lijdend voorwerp van de bijzin. En vertaal je dus ook als ' wat'.

samengevat

....in de bijzin                                              verwijst naar....in hoofdzin

die             = qui (ow) of que (lv)           = de-woorden

wat            = ce qui(ow)/ce que (lv)    = zinnen of gedeelten

waarin      = où                                            =  plaats en tijdsperiode

waarover = dont                                       = een naam of de-woorden

Het betrekkelijk voornaamwoord: waar

waarin  = où

Le Bonhoeffer College est l'école où travaille Mme Metz.

où vervangt ...?

1978 c'est l'année où je suis née.

=> où gebruik je om een plaats te vervangen of een tijdsperiode.

Betrekkelijk voornaamwoord: waarover

waarover  = dont

Le WP est l'école dont tout le monde parle.

dont vervangt ...? En betekent waarover.

=> dont vervangt een naam/zelfst. naamw. waar "de" voor staat. (Let op: er zijn ww. met het voorzetsel de: parler de)

 veel voorkomende werkwoorden met "de"

parler de = praten over

avoir envie de = zin hebben in

avoir besoin de  = nodig hebben

avoir peur de = bang zijn voor

tomber amoureux de = verliefd worden op

accepter de = accepteren om

douter de = twijfelen over

s'occuper de = zich bezighouden met

se rendre compte de = zich realiseren dat

www.talenwijzer.com

qui of que?
C'est un ami ... m'a beaucoup aidé .

1. qui
2. que

C'est le garçon ___ chante une chanson française.

1. qui
2. que
3. où
4. dont

J'adore le jean... tu as acheté.

1. qui
2. que
3. où
4. dont

C'est le nouveau film Marvel.......on a parlé.

1. ce qui
2. ce que
3. dont
4. où

.......me plaît, c'est sa politesse.
(Wat mij bevalt, is zijn beleefdheid)

1. ce qui
2. ce que
3. dont

Je ne sais pas......je veux faire plus tard.

1. ce qui
2. ce que
3. qui
4. que

Kies QUI of QUE.
Léa a une soeur ... s'appelle Julie.

1. qui
2. que
3. ce qui
4. ce que

Betrekkelijk voornaamwoord: voorzetsels

à, pour, avant, devant, dans, sur, sans, avec, etc.

Voici la vieille dame pour qui on a organisé un concert.

Voici le train dans lequel je suis monté.

! Als er een voorzetsel in de zin staat voor het bvnw dan gebruik je altijd:

 qui om een persoon te vervangen

een vorm van lequel om een ding te vervangen.

Zie volgende sheet met voorbeelden

Par exemple...

1) Regarde la fille pour qui on a applaudi!

2) Tu connais toujours les enfants avec qui tu étais au collège?

3) Prenez vos livres sans lesquels vous ne pouvez pas travailler.

4) Ceci est la plage sur laquelle on s'est bien amusés!

5) C'est le match auquel j'ai pensé. (penser à: à + le = au)

6) Ce sont les jolis tableaux auxquels j'ai réfléchi. ( réfléchir à)

voorzetsel icm betr vnw

avec + lequel

avec + laquelle

avec + lesquels

avec + lesquelles

à + betr vnw

à + lequel --> auquel

à + laquelle = à laquelle

à + lesquels --> auxquels

à + lesquelles --> auxquelles

Aux exercices!

Maak uit je module de grammatica opdrachten en
kijk het goed na!