Engelse werkwoorden vervoegen

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, vwo
• Leerjaar 2,3

10 minuten lezen

werkwoordspelling

herhalen regels werkwoordspelling en Engelse werkwoorden vervoegen

Je kent de regels om een werkwoord te vervoegen en kunt dit toepassen bij Nederlandse en Engelse werkwoorden

regels ptt (tegenwoordige tijd)

ik / jij achter de pv        -> ik vorm

ander enkelvoud (hij/zij/jij/Mark) -> ik vorm + t

meervoud (wij/jullie/ de meisjes) -> infinitief

Noteer de juiste vorm.
Het vliegtuig ….(landen) vanmiddag.

Noteer de juiste vorm.
(worden) ….. jij morgen 14 jaar?

Leg uit wat een sterk werkwoord is.

regels pvt (verleden tijd)

zwakke werkwoorden

't kfschp x

hele werkwoord - en

laatste letter bekijken

in 't kfschpx -> ik vorm + te(n)

niet in 't kfschpx -> ik vorm + de(n)

Welke Engelse werkwoorden
gebruik jij ?

werkwoorden uit het Engels.

In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden die uit het Engels komen.

Die werkwoorden hebben een Nederlandse vorm gekregen :  stressen, joggen, downloaden

Nederlandse uitspraak dan gaat er een medeklinker af. 

stressen-  ik stres, hij strest

Wat is de ik vorm van joggen?

1. ik jog
2. ik jogg

Wat is de verleden tijd van joggen

1. ik jogde
2. ik joggde
3. ik jogte
4. ik joggte

uitzondering

Engelse uitspraak;

Dan blijft de extra p staan-> ik app, hij appt, ik appte

ik stres, hij strest, ik streste 

klinkt de Nederlandse uitspraak niet, dan een e toevoegen

racen -> ik rac klinkt niet

ik race, hij racet, ik racete

Wat is de hij-vorm tegenwoordige tijd
van saven

Gister (saven)ik mijn document.

1. saved
2. savede
3. savete
4. saveden

Aan de slag

maken:

start-opdracht

1 t/m 5 

QUIZ

Noem de drie regels om een tegenwoordige tijd te maken

Hoe bepaal de vt van zwakke werkwoorden
't kfschp x?

1. Mijn vader (downloaden) elke dag wel een paar nieuwe liedjes.

1. download
2. downloat
3. downloadt

2. (Saven) hij je werkstuk op de harde schijf?

1. save
2. saved
3. savet

3. Pim (crossen) met zijn mountainbike gewoon over het ijs heen!

1. croste
2. crosste
3. crosde

4. Bas en Gijs (skaten) gister met zijn tweeën door de straten van Emmen.

1. skaten
2. skateten
3. skateden

5. Jouw vriendin heeft op dat feestje met Stan (flirten).

1. geflirt
2. geflird
3. geflirtt
4. geflirrd

6. Tijdens de schoolreis naar Brussel hebben we (raften) over een wilde rivier.

1. gerafft
2. geraffed
3. geraft
4. gerafd