§5 Beeldspraak

§5 Beeldspraak: Je leert wat een metafoor, metonymie en synesthesie zijn
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

§5 Beeldspraak: Je leert wat een metafoor, metonymie en synesthesie zijn

Slide 1 - Diapositive

Beeldspraak
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis.
Goede beeldspraak maakt een tekst mooier, duidelijker en krachtiger. 
Je hebt verschillende vormen van beeldspraak. 

Slide 2 - Diapositive

Beeldspraak
Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen OBJECT en BEELD. Er wordt een vergelijking gemaakt met iets. 
Vergelijking: Hij (object;werkelijkheid) heeft een hoofd als een meloen (beeld). 
Bij een vergelijking wordt zowel het object als het beeld genoemd. 



Slide 3 - Diapositive

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 

De prinses van de klas koopt bijna wekelijks iets nieuws. 
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.

Slide 4 - Diapositive

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 
Spreekwoorden zijn ook vaak metaforen.
'Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.'
= Als er geen toezicht is (ouders = kat), doen de kinderen (de muizen) wat ze willen.

Slide 5 - Diapositive

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 
Werkwoorden kunnen ook metaforen zijn.

Ze gaan snijden in het budget van dit jaar. -> snijden = verminderen
De tijd vliegt. -> vliegen = snel voorbij gaan

Slide 6 - Diapositive

Beeldspraak: metafoor
Sommige metaforen gebruik je zo vaak, dat je ze niet meer als metafoor ziet:

Die informatie kun je wel op het web vinden. 
Een web is een dradenstelsel van een spin, maar als metafoor verwijst het naar het internet. 

Slide 7 - Diapositive

beeldspraak: metonymie
Beeldspraak kan ook een ander verband tussen OBJECT en BEELD beschrijven.  Je gebruikt metonymie als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. Dat woord roept datgene wat je bedoelt als het ware op.

Slide 8 - Diapositive

beeldspraak: metonymie
Hij dronk nog een glaasje. --> natuurlijk bedoel je niet het glas zelf, maar de inhoud van het glas --> je drinkt nog een cola/biertje.

De school belde mijn ouders. --> Je bedoelt dan niet letterlijk dat de school/het gebouw heeft gebeld, maar iemand op school. Je zegt dus eigenlijk net iets anders dan wat je bedoelt. 


Slide 9 - Diapositive

beeldspraak: metonymie
Voor vertrek moeten we nog even koppen tellen. --> mensen tellen
(in plaats van het geheel noem je een deel van de mens)

Er hangt een mooie zonsondergang boven mijn bank. --> je hangt een afbeelding van een zonsondergang boven je bank.



 


Slide 10 - Diapositive

beeldspraak: metonymie
- Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)
- In zo’n bloot badpak durf ik me niet te vertonen hoor. (bedoeld is: een badpak dat veel bloot laat zien)
- Nederland speelde vanavond zijn laatste groepswedstrijd. (bedoeld is: het Nederlands team, het voetbalelftal)


Slide 11 - Diapositive

beeldspraak: metonymie
- Heb je je tong verloren? (bedoeld is: je vermogen om te praten)
- Dat is een moeilijke vraag. (bedoeld is: een vraag waarop het moeilijk is antwoord te geven)
- Ik weet een lekker recept met zoete aardappelen. (bedoeld is: een lekker gerecht, op basis van een goed recept)

Slide 12 - Diapositive

Beeldspraak
Metonymie:  vorm van beeldspraak waarbij het object (iets uit de werkelijkheid) wordt vervangen door een beeld dat (vaak) een opvallende eigenschap of opvallend kenmerk van dat object benoemt, zoals 
Op de veiling kocht hij een Mondriaan; bedoeld is een 
kunstwerk gemaakt door Mondriaan.

Slide 13 - Diapositive

Synesthesie
Vorm van beeldspraak waarbij verschillende zintuigen worden gecombineerd, zoals schreeuwende kleuren (gehoor en zicht).
* bittere woorden
* donkere klank


Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Huiswerk
§5 Beeldspraak: maak opdracht 1 en 2.

Slide 16 - Diapositive