§5 Beeldspraak + vergelijking, metafoor, personificatie

Aan de slag:
  • Struikelblokken blz. 27
  • §2 Bladzijde 94-95: afmaken opdracht 1 en 2

Klaar? Online huiswerktaak.
timer
20:00
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aan de slag:
  • Struikelblokken blz. 27
  • §2 Bladzijde 94-95: afmaken opdracht 1 en 2

Klaar? Online huiswerktaak.
timer
20:00

Slide 1 - Diapositive

Nakijken opdr. 1 (blz. 94)
a - je bent veel te laat - humoristisch effect
b - dikke - onaangenaam/kwetsend woord vermijden
c - is rijk geworden - extra benadrukken
d - inbrekers - minder onaangenaam laten klinken
e - verging van de pijn - extra benadrukken
f - daar kun je niets van - vriendelijker / spottend / extra benadrukken (ligt aan de context)

Slide 2 - Diapositive

Nakijken opdr. 2 (blz. 94)
1 - opsomming, climax, overdrijving, tegenstelling, eufemisme, understatement, ironie, sarcasme.

Slide 3 - Diapositive

Nakijken opdr. 2 (blz. 94)
a - ironie
b - eufemisme
c - understatement
d - eufemisme
e - understatement
f - eufemisme / ironie / understatement (ligt aan de context)

Slide 4 - Diapositive

Nakijken opdr. 2 (blz. 94)
opsomming - boter, kaas en eieren
climax - Ik heb uren, dagen, maanden, jaren op je gewacht.
overdrijving - Ik heb me helemaal kapotgewerkt.
tegenstelling - Binnen is het lekker warm, maar buiten is het steenkoud.
eufemisme - probleemjongeren (in plaats van criminele jeugd)
understatement - Memphis kan wel een aardig balletje trappen.
ironie - ideaal strandweer! (als het stortregent)
sarcasme - Jij stond kennelijk achteraan toen intelligentie werd uitgedeeld.

Slide 5 - Diapositive

Nakijken opdr. 2 (blz. 94)
4 - lichte, zachtaardige

5 - nuttige, bruikbare

Slide 6 - Diapositive

§5 Beeldspraak: Je leert wat metonymie en synesthesie zijn

Slide 7 - Diapositive

Beeldspraak
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis, zoals in Die stijve hark kan nog geen koprol maken.
Met 'stijve hark' bedoelen we 'iemand die niet gemakkelijk beweegt'. 

Slide 8 - Diapositive

Waarom beeldspraak?
Goede beeldspraak maakt een tekst mooier en levendiger.

Je hebt verschillende vormen van beeldspraak. 

Slide 9 - Diapositive

Vijf vormen van beeldspraak:
  • Vergelijking
  • Metafoor
  • Metonymie
  • Synesthesie
  • Personificatie

Slide 10 - Diapositive

Vergelijking
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.

Je beschrijft iets door het te vergelijken met iets anders.
De meest bekende vergelijkingen zijn de vaste vergelijkingen:
zo.... als een ....

Slide 11 - Diapositive

Vergelijking
Laura is zo trots als een pauw. 

Laura = object
pauw = beeld
Sasha is zo sterk als een beer.

Sasha = object
beer = beeld

Slide 12 - Diapositive

Schrijf object en beeld op:
1. Mijn oude buurvrouwtje is zo sloom als een slak.
2. Jouw kamer lijkt net een zwijnenstal!
3. Wat een mooie steen zit er in jouw ring, het lijkt net een echte diamant!

Slide 13 - Diapositive

Metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 

De prinses van de klas koopt bijna wekelijks iets nieuws. 
Metafoor = de prinses van de klas

Ruim jij die zwijnenstal eens op!
Metafoor = die zwijnenstal

Slide 14 - Diapositive

Metafoor
Alle spreekwoorden zijn metaforen!

'Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.'
= Als er geen toezicht is (ouders = kat), 
doen de kinderen (de muizen) wat ze willen.

Slide 15 - Diapositive

Metafoor
Werkwoorden kunnen ook metaforen zijn.

Ze gaan snijden in het budget van dit jaar. 
snijden = verminderen

Slide 16 - Diapositive

Metafoor
Sommige metaforen gebruik je zo vaak, dat je ze niet meer als metafoor ziet:

Die informatie kun je wel op het web vinden. 
metafoor = het web

Een web is een dradenstelsel van een spin, 
maar als metafoor verwijst het naar het internet. 

Slide 17 - Diapositive

Kies: vergelijking of metafoor?
1. O nee, ik loop weer achter die slome slak!
2. Dat meisje is zo sluw als een vos.
3. Als mijn kleine broertje uit bad komt, is hij zo glad als een aal.
4. Ach, die dove kwartel hoort ons toch niet.

Slide 18 - Diapositive

Metonymie
Het object wordt vervangen door een beeld dat (vaak) een opvallende eigenschap of opvallend kenmerk van dat object benoemt.

Op de veiling kocht hij een Mondriaan.
Metonymie = een Mondriaan,
(object = een kunstwerk gemaakt door Mondriaan)

Slide 19 - Diapositive

Metonymie
Je gebruikt metonymie als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. 

Dat woord roept datgene wat je bedoelt (het object) als het ware op.

Slide 20 - Diapositive

Metonymie - voorbeelden
De meeste mensen willen meer blauw op straat. --> blauw is de kleur van het uniform van de politie --> meer politie op straat.

Ik kocht een enkele reis. --> Je bedoelt dan niet letterlijk dat je een reis kocht, maar een káártje voor een enkele reis. Je zegt dus eigenlijk net iets anders dan wat je bedoelt. 

Voor vertrek moeten we nog even koppen tellen. --> mensen tellen
(in plaats van het geheel noem je een deel van de mens)

Slide 21 - Diapositive

Metonymie - voorbeelden
Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)

In zo’n bloot badpak durf ik me niet te vertonen hoor. (bedoeld is: een badpak dat veel bloot laat zien)

Nederland speelde vanavond zijn laatste groepswedstrijd. (bedoeld is: het Nederlands team, het voetbalelftal)

Slide 22 - Diapositive

Synesthesie
Vorm van beeldspraak waarbij verschillende zintuigen worden gecombineerd, zoals schreeuwende kleuren (gehoor en zicht).
* bittere woorden
* warme stem


Slide 23 - Diapositive

Personificatie

Slide 24 - Diapositive

Welke beeldspraak? Kies uit: vergelijking, metafoor, metonymie, synesthesie en personificatie.
1. Als je analytisch vermogen hebt, kun je met een scherpe blik problemen oplossen.
2. De ketting van jouw fiets smeekt om een smeerbeurt.
3. Vanwege zijn wangedrag kreeg Johnny een preek van de conrector.
4. Schaatsster Suzanne Schulting won goud op de 1000 meter shorttrack.
5. Die judas heeft de leraar verteld dat wij zaten te spieken.
6. De ballerina oogde zo licht als een veertje.
7. Mariska zei: ‘Mijn mobiel slaapt nooit.’
8. Voordat de bus vertrekt, moeten eerst even de neuzen worden geteld.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Aan de slag:
Online taak

Slide 27 - Diapositive