2hv1 14/03

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning for today 
  • Grammar: Who/which/that 
  • Small activity 
  • Time for questions 
  • Done! 

Slide 2 - Diapositive

Gr 5.5 Betrekkelijke voornaamwoorden: 

Who/which/that/x 

Slide 3 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Als je extra informatie over iets of iemand wilt geven, gebruik je een relative clause (betrekkelijke bijzin)

Zo'n zin begint meestal met who, which of that. 
In het nederlands gebruik je  'die' of 'dat'


Slide 4 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Een betrekkelijke bijzin in het Nederlands:

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 5 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Een betrekkelijke bijzin in het Engels:


Sam, who lives next door, is my best friend








Slide 6 - Diapositive

How to use it?
  • Who - bij personen                                          Na het onderwerp
  • Which - dieren en dingen                             Na het onderwerp
  • That - personen, dieren, dingen                Na het onderwerp 
  •       = informeler dan who/which)

Je mag who en which vervangen door that als er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie of wat het gaat.

Slide 7 - Diapositive

How to use it?
Je mag who, which of that weglaten als het géén onderwerp is in de bijzin.
For example: 

She’s the football coach ø I admire the most.
(I is het onderwerp in de bijzin; who mag dus weg.)

That song’s from the musical ø we’re doing at school.
(we is het onderwerp in de bijzin; which mag dus weg.)

Slide 8 - Diapositive

The hotel ... we stayed in was quite expensive
A
who
B
that
C
which

Slide 9 - Quiz

The woman ... helped us at the tourist office advised us to take the City Bus Tour
A
who
B
which
C
that

Slide 10 - Quiz

I don't know the girl ... you met at the beach yesterday.
A
that
B
whose
C
who
D
X

Slide 11 - Quiz

Dit was het onderdeel who/which/that/x
Any questions?
A
Yes
B
No
C
Not yet
D
I really need to make some exercises first.

Slide 12 - Quiz

That's it for today! 
Thank you and see you tomorrow

Slide 13 - Diapositive