who and which

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden
Woorden die naar iets anders verwijzen 

WHO    and    WHICH  ( not witch)

Slide 2 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Als je extra informatie over iets of iemand wilt geven, gebruik je een relative clause (betrekkelijke bijzin)

Zo'n zin begint meestal met who, which of that. 
In het nederlands gebruik je  'die' of 'dat'


Slide 3 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Een betrekkelijke bijzin in het Nederlands:

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 4 - Diapositive

Wat is een betrekkelijke bijzin?

Een betrekkelijke bijzin in het Engels:


Sam, who lives next door, is my best friend








Slide 5 - Diapositive

How to use it?
  • Who - bij personen                                          Na het onderwerp
  • Which - dieren en dingen                             Na het onderwerp

Je mag who en which vervangen door that als er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie of wat het gaat.

Slide 6 - Diapositive

The woman ... helped us at the tourist office advised us to take the City Bus Tour
A
who
B
which

Slide 7 - Quiz

People ........ live in Beverly Hills are often quite rich.
A
who
B
which

Slide 8 - Quiz

I can't find my keys ........were on the table.
A
who
B
which

Slide 9 - Quiz

We've got a hamster, ........ my sister bought.
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

Do: Unit 1 Lesson 2 page 19 till 26

Slide 11 - Diapositive