H2 HV2 grammaire bezittelijk vnw 26 jan 2022

Les buts d'aujourd'hui


Grammaire: Je kunt het bezittelijk voornaamwoord herkennen en actief toepassen in zinnen. Altijd Frans-Nederlands en Nederlands-Frans leren.




1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les buts d'aujourd'hui


Grammaire: Je kunt het bezittelijk voornaamwoord herkennen en actief toepassen in zinnen. Altijd Frans-Nederlands en Nederlands-Frans leren.




Slide 1 - Diapositive

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je over het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 3 - Carte mentale

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 4 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord.

Lola heeft mijn helm.    = Lola a mon casque.
Bilal heeft mijn racket.  = Bilal a ma raquette.

Slide 5 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      


mon  |  ma            ton |  ta             son |  sa
---------------           -----------           -------------
mes  | mes            tes | tes            ses |  ses
   
     mijn                     jouw               zijn/haar
    
 

Slide 6 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter.
Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.

mon  |  ma               mijn helm        =  mon casque
---------------              mijn racket      =  ma raquette
mes  | mes              mijn helmen     =  mes casques
    mijn                     mijn rackets     =  mes raquettes
    
 

Slide 7 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      


notre  |  notre       votre |  votre      leur  |  leur
---------------            -----------           -------------
  nos  | nos            vos | vos           leurs | leurs
   
   ons/onze              jullie/u                   hun
    
 

Slide 8 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      

Onze helm      = notre casque
Onze helmen  = nos casques

Hun racket    = leur raquette
Hun rackets  = leurs raquettes

    
 

Slide 9 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Let op de volgende zelfstandige naamwoorden! Deze zijn vrouwelijk maar krijgen een toch mon, ton, son. Dit komt door de klinkerbotsing (au oei h)

Mon idée, ton opinion, son amie, mon équipe, ton expérience.

Slide 10 - Diapositive

Hoe vertaal je:
"mijn kinderen"?
A
mon enfant
B
ma enfant
C
mes enfants
D
tes enfants

Slide 11 - Quiz

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 63 t/m 65
Exercice 16a t/m 16E



Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Instruction
Wat     : Maken van "Grammaire" op blz. 63: opdracht 16a t/m 16e
Hoe     : Zorg dat je de vragen goed leest!  Je werkt IN JE BOEK!
Wie     :  Je werkt in stilte en alleen.           
              Je mag pas praten/overleggen als de docent dat aangeeft.
Tijd     :  20 minuten
Klaar  :  Starten leren apprendre 1, 2 en 4
              Schrijf ze met vertaling voor in je schrift. 

Slide 14 - Diapositive

ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken

Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.

Slide 15 - Diapositive

Les devoirs!
Leren apprendre 5: Frans-Nederlands en Nederlands-Frans
Maken: blz. 63 grammaire opdracht 16

Slide 16 - Diapositive

Hoe vertaal je:
"jouw familie"?
A
ton famille
B
ta famille
C
tes familles
D
la famille

Slide 17 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn opa"?
A
son père
B
son grand-père
C
sa grand-père
D
ses grand-père

Slide 18 - Quiz

Hoe vertaal je:
"mijn nichtje"
A
ma cousin
B
mon cousine
C
la cousine
D
ma cousine

Slide 19 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn oma"?
A
sa grand-mère
B
son grand-mère
C
ta grand-mère
D
la grand-mère

Slide 20 - Quiz