§3.2 Overheidsbeleid

§ 3.2 Overheidsbeleid
Waarom bemoeit de overheid zich soms met de prijs op een markt?
Kernwoorden:
- ingrijpen in de markt
- minimumprijs
- maximumprijs
- belastingheffing
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

§ 3.2 Overheidsbeleid
Waarom bemoeit de overheid zich soms met de prijs op een markt?
Kernwoorden:
- ingrijpen in de markt
- minimumprijs
- maximumprijs
- belastingheffing

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Ingrijpen in de markt
  • Regulering van (vooral) de monopoliemarkt. Dit is vooral nodig bij natuurlijke monopolies. 
  • Mededingingswet. Kartelvorming en prijsafspraken zijn per wet verboden. 
  • Minimumprijzen ter bescherming van producenten. 
  • Maximumprijzen ter bescherming van consumenten. 
  • ............

Slide 3 - Diapositive

Minimumprijs
De EU heeft voor een aantal landbouwproducten een minimum- of garantieprijs ingesteld. 
De EU garandeert een bepaalde minimumprijs voor producten. 
https://youtu.be/8KZEo-uyYUQ

Slide 4 - Diapositive

Een minimumprijs ligt 
..............................
de evenwichtsprijs.

Bij een minimumprijs is het 
aanbod groter
dan de vraag, 

zodat er een 
.........................overschot 
ontstaat.  
Dit wordt vaak opgekocht door de overheid.

Slide 5 - Diapositive

Een minimumprijs ligt 
boven de evenwichtsprijs.

Bij een minimumprijs is het 
aanbod groter
dan de vraag, 
zodat er een aanbodoverschot 
ontstaat.  

Dit wordt vaak opgekocht door de overheid.

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
Op een markt met volkomen concurrentie geldt het volgende marktmodel:
qv = -p + 500
qa = 2p - 250

Slide 7 - Diapositive

Er wordt een prijs van 300 ingesteld.
Er ontstaat een aanbodoverschot:
qa = .............................
......................................
qv = .............................
......................................
De overheid koopt het 
overschot op. Dit kost:
............................................
............................................


Slide 8 - Diapositive

Er wordt een prijs van 300 ingesteld.
Er ontstaat een aanbodoverschot:
qa = 2 x 300 – 250 = 350
qv = - 330 + 500 = 200

De overheid koopt het 
overschot op.
Dit kost:
150 x 300 = € 45.000


Slide 9 - Diapositive

Maximumprijs
Bij een maximumprijs ligt de prijs ..................................... de evenwichtsprijs en ontstaat er een .......................................
.................................. .

Slide 10 - Diapositive

Maximumprijs
Bij een maximumprijs ligt de prijs onder de evenwichtsprijs en ontstaat er een vraagoverschot / aanbodtekort.

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld
Stel dat de markt voor brood als volgt kan worden weergegeven:
qa = 80p - 40
qv = -40p + 200
(q in duizenden broden 
en p in euro’s per brood)

Slide 12 - Diapositive

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 
Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 
Het aanbodtekort:
qv = ...................................
...........................................
qa = ...................................
...........................................
qa - qv = ............................
...........................................

Slide 13 - Diapositive

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 

Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 

Het aanbodtekort kun je 
als volgt berekenen:
qv = -40 x 1,50 + 200 = 140
qa = 80 x 1,5 – 40 = 80
140 – 80 = 60 (x 1.000)
60.000 is het aanbodtekort 

Slide 14 - Diapositive

Belastingheffing
  • De overheid grijpt ook in door belasting te heffen. 
  • Door een belastingheffing op een product (bijvoorbeeld bij externe effecten), schuift de aanbodlijn ....................... . 
  • Bij elke aangeboden hoeveelheid, wil de aanbieder de oorspronkelijke prijs + de heffing.

Slide 15 - Diapositive

Belastingheffing
De overheid grijpt ook in door belasting te heffen. 
Door een belastingheffing op een product (bijvoorbeeld bij externe effecten), schuift de aanbodlijn omhoog. 
Bij elke aangeboden hoeveelheid, wil de aanbieder de oorspronkelijke prijs + de heffing.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Voorbeeld 1: belastingheffing volkomen concurrentie
Stel dat het volgende geldt op een markt:
qv = -2p + 8
qa = 2p – 4

Als de overheid een heffing instelt van €1 per product, schuift de aanbodlijn omhoog.

Slide 18 - Diapositive

De evenwichtsprijs 
wordt nu ...............
en is dus gestegen 
met ...................... .  

De consument 
betaalt dus 
..................................
.................................. 
= .................. % van de heffing
.

Slide 19 - Diapositive

De evenwichtsprijs 
wordt nu € 3,- 
en is dus gestegen 
met € 0,50.  

De consument 
betaalt dus 
€ 0,50 / € 1 x 100% 
= 50% van de heffing
.

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld 2: belastingheffing prijszetter
Door belasting te heffen, worden de kosten voor een aanbieder hoger.

Slide 21 - Diapositive

Bekijk de grafiek die de situatie van een monopolist weergeeft.
Het consumentensurplus 
wordt gegeven door 
ABC = 450 x (10-5,5) / 2 
= 1012,5 
Het producentensurplus 
wordt gegeven door 
BCDE = 450 x (5,5 – 1) 
= 2025 
Het totale surplus is dus 1012,5 + 2025 = 3037,5 


Slide 22 - Diapositive

Stel dat de belasting €1,- per product is. 
GTK = MK wordt dan nu € 2,-.


De consument betaalt ook 
een gedeelte van de 
belasting. 
De prijs stijgt van € 5,50 
naar € 6,-, dus met € 0,50. 

De consument betaalt dus ....... % van de belasting.  

Slide 23 - Diapositive

Stel dat de belasting €1,- per product is. 
GTK = MK wordt dan nu € 2,-.


De consument betaalt ook 
een gedeelte van de 
belasting. 
De prijs stijgt van € 5,50 
naar € 6,-, dus met € 0,50. 

De consument betaalt dus 50% van de belasting.  

Slide 24 - Diapositive

Het consumentensurplus daalt en wordt nu gegeven door AFG = 400 x (10-6) / 2 = 800
Het producenten-
surplus daalt ook 
en wordt nu 
gegeven door 
FGHI = 
400 x (6 – 2) = 1600

Het totale surplus is dus nu 800 + 1600 = 2400

Slide 25 - Diapositive

De overheid 
verdient met deze 
heffing: 
400 x €1 = € 400 

Als ze dit zodanig 
besteden dat dit 
de afname van het 
totale surplus compenseert, 
is het gebruik van het belastinggeld doelmatig.

Slide 26 - Diapositive

Het totaal van alle surplussen daalt altijd door belastingheffing.

Voor belastingheffing: CS + PS = 3037,5

Na belastingheffing: CS + PS + belastingopbrengst = 2400 + 400 = 2800

Het welvaartsverlies door belastingheffing is dus 3037,5 – 2800 = 237,50

Slide 27 - Diapositive

Dit kun je ook in de grafiek zien:
Vierkant CFGJ gaat van 
het CS naar het PS.
Vierkant EIHK gaat 
van het PS naar de 
overheid.
Vlak BDFK is dus het 
welvaartsverlies.
Dit is gelijk aan: (450 – 400) x (5,50 – 1) + (6 – 5,50) x 50 / 2 = 225 + 12,5 = 237,50 

Slide 28 - Diapositive

Laffercurve
Als de overheid belasting heft d.m.v. een tarief (bijvoorbeeld inkomstenbelasting), verwacht je dat bij een hoger tarief de belastingopbrengst toeneemt. 
Echter, op een gegeven moment neemt bij een toename van het tarief, de totale belastingopbrengst af. 

Slide 29 - Diapositive

Dit verband heet de Laffercurve


Slide 30 - Diapositive

Redenen voor afname belastingopbrengst bij stijging belastingtarief:
  • De mensen vinden het product te duur worden en kopen het niet meer. Aantal verkochte producten daalt. 
  • Mensen vinden het niet meer de moeite waard om te gaan werken bij stijging tarief inkomstenbelasting. 
  • Er sprake van belastingontduiking. 

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Vidéo